Plof? Geen gespetter of een hard geluid van botten op steen? Nee... Plof. Ik deed verbaasd mijn ogen open en ik lag met mijn hoofd op een lichtblauw, bijna zeeblauw kleurige kussen. Het eerste wat ik waarnam was een stem. Een zoete fluisterstem. "Jij bent de tweede... de laatste die gearriveerd is. Wat heb je voor me meegebracht?" Ik was verbaasd. Wie kon er zo'n zoete stem hebben? Iedereen in de stad waar ik vandaan kwam had een raspende en schelle stem als ijzer over steen. Door de rook van de fabrieken en de vochtige lucht van de smerige straten waren de stemmen van de mensen aangetast. We hadden constant last van verkoudheden of ziektes die mede door de ratten verspreid werden. Zo'n zoete stem was dus onmogelijk als je hier leefde. Ik keek op. Lichtblauwe ogen keken me aan. Rode lippen en een sneeuwwitte, bijna doorzichtige huid waren elkanders contrast. Haar donkerblonde haren pasten prachtig bij de lichtblauwe zijden jurk die ze droeg. Ik werd wakkergeschud uit het moment van verbazing en bewondering toen ze nogmaals vroeg wat ik meegebracht had. Ik wist niet goed wat ik moest antwoorden en zei dus maar dat ik mezelf had meegenomen. Ze keek eerst verbaasd, maar haar mond krulde zich in een glimlach en ze keek goedkeurend, maar ergens ver weg ook triest naar mij en de rest van mijn lichaam. "Goed dan. Dan zal ik zo ook iets aan jou geven." was haar antwoord. Ze draaide zich om en liep de kamer uit die er somber uitzag. Er waren geen ramen en geen kleuren. Ergens in de hoek van de kamer lag nog het aquablauwe kussen, waar ik op had gelegen.
Compleet verbouwereerd liep ik achter haar aan. Ze liep stevig door, we renden zelfs bijna, maar zij liet niet horen dat ze buiten adem was. Ze leek zelfs niet te rennen, terwijl ik de grootste moeite had om haar bij te houden. Zij liep een grote zaal binnen en ik rende achter haar aan. Overal was licht, kleur en hectiek, zonder dat het er druk was of uitzag. Toen bedacht ik me dat het eruitzag als iets wat men druk en hectisch noemt, maar toch mooi of speciaal. Ik kon maar op één bepaald woord komen. Het Circus. Het Circus waar Mentor het over had gehad. Toen hoorde ik ook zijn waarschuwing. Ik zou hier niet levend uitkomen, zo had hij gezegd. Ik werd nu nerveus. Niet voor deze plek, want die was prachtig. Nee, ik was nerveus voor Mentor. Hij zou boos en teleurgesteld zijn. Hij had me zoveel geleerd en me zo vaak de les gelezen, maar nooit iets verboden. Hij had me wel iets afgeraden. Een heel belangrijk iets. Als ik me ooit mocht wagen tot iets waarvan ik wist dat het mijn dood zou betekenen, dan had hij me afgewezen dat te doen.
Ik werd uit mijn gedachten getrokken door haar. "Geef me je arm. Jij hebt me iets gegeven. Ik zal jou ook iets geven. Je bent de laatste, maar je zult de eerste zijn." Dat was wat ze zei. Ik begreep half wat ze bedoelde, maar snappen deed ik het niet. Ik wilde niet, maar ik kon haar wens niet negeren. Twijfelend strekte ik dus maar mijn arm uit. Toen ging het ineens te snel. Iets, wat vermoedlijk van haar afkwam, schoot zich naar mijn arm uit. Het bleek haar hand te zijn. Er spookte plots een gedachte in mijn hoofd. Het zou maar even pijn doen? Plots een steek in mijn arm en daarna raakte ik gevangen in mijn gedachten. Ik voelde geen paniek, geen angst, maar een soort roes. Ja, dat was het goede woord. Ik zat in een soort roes. Heel langzaam begon ik ook iets anders te voelen. Iets zeurends, klagends achterin mijn keel.
Na een tijdje begon het zeurende te lijken op jeuken en snel daarna begon het te steken. Mijn keel leek droog te staan, dus slikte ik. Hierdoor begon het alleen maar meer pijn te doen. De tranen sprongen in mijn ogen en ik jammerde van de pijn. Lichte paniek verspreide zich in mijn lichaam. Mijn ogen wilde ik niet openen, bang om te zien wat de pijn veroorzaakte. Ik deed mijn mond weer dicht om te kunnen slikken. Steeds moeilijker kon ik slikken, het brandde en schuurde meer dan ervoor. Harder jammerend en nu ook smekend vroeg ik om te stoppen waar de vrouw ook mee bezig was. Ik kreeg hoop. Nog eventjes. Nog heel even. Maar met iedere seconde werd de pijn ondraaglijker. Plots stopte de roes. Ik was helder van geest, maar ook de pijn werd nu erger. Direct deed ik mijn ogen open. Daar zat ze en toen ze merkte dat ik was 'ontwaakt' herhaalde ze wat ze eerder had gezegd. "Nu is het tijd om te geven wat je hoort te krijgen. Zo wordt je de eerste. De eerste die deze plek dood, maar toch in leven verlaat. Ik verhelp je van het geschrijn. Drink weg die pijn." Het klonk bijna als een spreuk, een soort ritueel, maar verder kon ik er niet over nadenken. Ik werd afgeleid van de steken. De tranen stroomden over mijn wangen en mijn keel leek in de fik te staan. Toen voelde ik wat over mijn neus druppelen. Het seipelde naar beneden.
JE LEEST
The Becoming
VampireDe ik-persoon in dit verhaal leert zichzelf en de wereld om hem/haar heen kennen door een ongelooflijke verandering in zichzelf te ervaren.