Ik werd door sterke armen de stoep opgetrokken. De brandweerwagens kwamen met piepende banden tot stilstand. Alles ging in een vlaag aan me voorbij. Ik hoorde rare woorden en klanken. Iemand leek mijn aandacht te willen, maar volgensmij was ik in shock. Ik hoorde niets meer. Het enige wat ik zag was ons huis. De vlammen sloegen wild om zich heen. De voorkant van het huis was zwartgeblakerd en ik zag er vreemde geel-oranje demonen die alles verteerden wat in hun pad kwam. Ook uit de garage kwamen deze demonen. Ze vraten alles op wat mij en mijn familie geliefd was. Ik voelde iets nats op mijn wang. Het biggelde naar beneden. Een verterend gevoel overmeesterde me. De demonen hadden het voor elkaar gekregen om ook mij vanbinnen op te vreten. Er werd een deken om me geslagen. Ik voelde vaag de zachte armen van mijn zusje om me heen. Nu was zij degene die voor me zorgde. Daar zat ik dan. Machteloos toe te kijken hoe ons huis werd verwoest. Waarom deed de brandweer niets? Plots sprongen de ramen. We hoorden de politie, die ondertussen ook was gearriveerd, iedereen instructies geven. We moesten naar binnen en van de ramen vandaan blijven. Ze wisten niet of er een gasexplosie kon plaatsvinden. Er kwam ondertussen een agent naar ons gelopen. Ik kon geen antwoord geven. Evie zag ik knikken en ik zag het gezicht van de agent vertrekken. Hij rende snel naar zijn commandant. Ik werd naar binnen gedragen.
Sindsdien heb ik mijn ouders niet meer gezien. Ik was er zo van overtuigd dat ze veilig weg waren gekomen. Zelfs de belangrijkste papieren waren weg. Had ik me misschien vergist? Had ik ze door de rook niet gezien? Had ik mijn ouders over het hoofd gezien? Ik voelde me hierdoor zo schuldig. Ik voelde me schuldig voor mijn ouders, voor de papieren en voor mijn zusje, die ik waarschijnlijk haar ouders van haar berooft had. Maar mijn ouders waren dus ook weg. Ik probeerde me in te beelden hoe het nu verder moest, maar het enige waar ik op stuitte was een leegte zo zwart als de lucht die nacht was geweest door de rook. Daar zaten we dan. Ik en Evie. We zaten op een stoel tegenover een vrouw. Een aardige zo op het eerste gezicht. Ze was van de financiele zaken. Een soort opvang? Mijn grootouders waren er ook. Zij hadden de voogdij over ons, zolang onze ouders zoek waren. Maar ik was volwassen, dus ik viel daarbuiten. Dat betekende dus dat ik en Evie gesplitst werden als we naar een gastgezin werden overgeplaatst. Onze grootouders konden namelijk niet meer voor ons zorgen. Ze waren te oud en wij konden hen beter verzorgen. Evie besloot wel bij hen te gaan wonen. Zo kon ze voor hen zorgen en had ze ook onderdak. Ik wilde hetzelfde, zolang ik maar bij Evie was, maar zo werd het niet voor me geregeld. Ik werd in een gastgezin geplaats met gratis hulp voor mensen PTSS. Mijn zusje had dit ook aangeboden gekregen, maar mijn grootouders hadden dit kunnen weigeren. Bij mij niet, omdat ik volwassen was en daarbij ook meer reden had om opgenomen te worden, aangezien ik mezelf schuldig stelde voor wat er was gebeurd. Het kon me niet schelen. Niet echt. Ik kon Evie niet heel de tijd meer zien, maar ik zou wel worden geholpen en hopelijk ook goed worden opgevangen.
Helaas was dat ook niet het geval. Het ene na het andere ongeluk kwam me tegemoet. Verzekerings maatschappijen bleven me bellen. Ik had geen idee wat ik ermee moest. Gastgezinnen lieten me telkens vallen. Ik was namelijk te oud en te depressief voor hun doen. De hulp ging niet goed. Ik zei namelijk geen woord, dus konden ze me niet helpen. En bovenal waren mijn grootouders ziek geworden. Evie had het dus erg zwaar, waardoor ze me niet meer kon opzoeken in de kliniek waarin ik nu geïsoleerd zat. Niets wees er dus op dat het beter zou gaan in de aankomende tijd. Helemaal niets.
's Avonds ging ik dus weer uitgeput naar bed. In een geïmproviseerd dagboek schreef ik op wat ik de laatste keer had gedroomd. De laatste keer dat ik überhaupt had gedroomd en geen nachtmerrie had gehad. Dat waren de momenten voor ik wakker werd van het brandalarm. Desondanks dat het een prettige droom was geweest, was die nacht alles behalve prettig.
Overweldigd door de emoties die weer opkwamen, nadat ik mijn droom had vastgelegd, besloot ik te gaan slapen. Ik had geen zin in de volgende dag, maar wel in de zwarte stilte die het dromen bracht. Ik hoopte dat ook zo de dood zou zijn en stiekem hoopte ik dat die snel zou komen, als zo de rest van mijn leven eruit zou zien.
JE LEEST
The Becoming
Про вампировDe ik-persoon in dit verhaal leert zichzelf en de wereld om hem/haar heen kennen door een ongelooflijke verandering in zichzelf te ervaren.