5.4/Conversaties~

41 10 24
                                    

5

Conversaties

Duisternis liet zichzelf onuitgenodigd binnen aan het eind van de gang. Nam langzaam een gestalte aan. Kwam langzaam overeind. Donkerte bedwelmde de enkele gedachten die ze nog had, maakte haar zicht wazig, en met knipperen viel dat niet te herstellen.

Deze keer verbeeldde ze zich niet. Deze keer droomde ze niet. De hallucinaties waren echt.

Uit alle macht duwde ze haar oogleden dicht en boog ze haar hoofd, weg van de hallucinaties. Ze verzette zich ertegen, dwong zichzelf overeind te blijven staan en ervoor te zorgen dat er na afloop zo min mogelijk vragen op haar afgevuurd zouden. Want er zóú een na-afloop komen. Dit zóú ophouden.

De pijn mocht dan wellicht weg zijn, toch zou ze alles doen om ervoor te zorgen dat de hallucinaties zouden vertrekken, dat haar broer en zussen niets bij haar zouden vermoeden – en als ze daarvoor die verschrikkelijke pijn terug moest nemen, zou ze die met beide handen aangrijpen.

Voor haar familie zag ze eruit als een heuse gestoorde; haar ogen waren ineens rooddoorlopen, haar mond was vertrokken, haar nagels hadden zich vastgezet in haar handpalmen, haar oogleden waren met een geconcentreerd gezicht gesloten en ze leek... in pijn.

Dat was ze ook. Desondanks dwong ze die verdomde wezens onmiddellijk te vertrekken. Ze zou er níét aan toegeven. Met al haar gedachten die ze nog overhad, dwong ze op een of andere manier de wezens te vertrekken, al wist ze niet hoe ze dat moest doen, al wist ze niet of ze erin zou slagen.

De hallucinaties, die dichte schaduwen, kwamen razendsnel naar haar toe – net als die eerste keer – als het gevaarte dat ze waren, maar ze bedwelmden haar nu niet. Ze waren met minder leden deze keer, ze waren kleiner van formaat, maar bovenal; ze waren weg. Verdwenen. Zo snel als ze waren gekomen, waren ze vertrokken.

Isadora had haar ogen nog dichtgeduwd en vocht tegen de pijn die nog in vlagen door haar hoofd schoot. Toen slaakte ze een beverige, oppervlakkige zucht en opende ze voorzichtig haar ogen. Ze had het idee dat de schaduwwezens niet meer voor haar stonden. En nee, dat deden ze niet. Ze waren echt weg. De hallucinaties waren vertrokken, de duizeligheid was verdwenen en de hoofdpijn was weggegaan. Niemand was nog in de gang te zien, niemand behalve haar broer en zussen.

Ellenora, Valerian en Frederika staarden haar met enorme ogen en opengevallen monden aan.

'Is alles in orde met je?' was Valerians eerste reactie. 'Wat... wat gebeurde er? Je leek een soort... aanval te hebben, of zoiets. Je ziet er niet goed uit...'

'Had je pijn?' luidde Frederika's eerste vraag, en haar ogen stonden wellicht nog wel het meest bezorgd – of lieten dat het meeste van allemaal doorschemeren. 'Was dit... was dit weer zo'n aanval? Net als toen in de danszaal?'

'Mijn Goden en Godinnen,' kon Ellenora enkel uitbrengen. Ze had een hand op haar hals gelegd en staarde haar jongere zusje aan.

'Ehm...' Hoe redde Isadora zich zo snel mogelijk uit deze situatie? 'Het leek – het leek heftiger dan het was,' begon ze. 'Ik had gewoon plotseling een hoofdpijnaanval. Het was heel plots. Maar ik ben in orde. Dat deed alleen gewoon even veel pijn.'

Ellenora knipperde even met haar ogen. 'Weet je zeker dat je je niet moet laten nakijken? We komen net van de ziekenzaal af, namelijk. O, Geesten – het komt toch niet door dat meisje, door Aleydis en–en... je weet wel? De Pijn, en zo?'

Isadora schudde direct haar hoofd. 'Nee, nee – ik voel me de laatste tijd gewoon niet zo goed door... alles wat er speelt. Daar ligt het aan. Het gaat echt wel. Het zijn alleen de spanningen. Ik ga nu wel even op bed liggen.'

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu