6.3/Aanval~

34 7 11
                                    

6

Aanval

'O, mijn Goden, Godinnen, Hemel en Geesten Daarboven,' foeterde Jeremias, en hij viel naar achteren op de bank, kon nu eindelijk fatsoenlijk ademhalen. Hij wreef met zijn handen over zijn gezicht.

Isadora sloeg met vlakke hand op het raampje, dat ze nu bijna zelf insloeg. 'Verdomme!' riep ze keihard uit. Toen zette ze haar ellebogen op haar schoot en liet ze haar hoofd zuchtend in haar handen vallen. 'We waren gewoon zo nutteloos als maar zijn kon...'

'Wat konden we doen dan?' wierp Jeremias terug, en hij keek zijn zus kwaad aan.

'Dat is het probleem – we kunnen helemaal niets doen! We zijn gewoon machteloos!'

'We kunnen niet bepaald gaan vechten als wíj degenen zijn naar wie ze op zoek zijn, of wel? Je weet dat dat gevaarlijk is en je weet dat je niet kunt vechten. Daarvoor zijn we ook helemaal niet hier – wij zijn Koninklijke leden.'

'Maar we kunnen toch ook niet hier gaan zitten terwijl we worden áángevallen?! We zouden iets moeten doen, we zouden naar buiten moeten gaan, we zouden niet hier moeten zitten en moeten gillen als er ineens mensen naar ons toe komen!'

Toen besefte Isadora plots waarom ze zo uitviel. Die gil die ze slaakte... ze haatte die. Ze wist niet om welke reden. Ze haatte die gewoon ontzettend–ontzettend–ontzettend.

'Het gaat niet, Isadora! Je wil niet dood, of wel?' zei Jeremias. 'Blijf gewoon hier zitten, de wachters lossen het wel op. Het is hen deze keer ook gelukt.'

In Isadora's ogen brandden enkele tranen, maar ze slikte een paar keer en duwde die weg. Huilen had geen zin, dat loste toch niets op. Tenslotte was er niets gebeurd, niet echt.

'Ze zochten... Aleydis... Toch?' fluisterde Frederika toen. Met een beverige zucht gleed Farahilde van haar zus' schoot en ging ze weer naast Jeremias zitten, die zowaar een enigszins bezorgde blik op haar wierp wegens haar gezichtsuitdrukking.

Isadora haalde haar schouders op. 'Het kan iedereen geweest zijn. Ik weet het niet.'

'Ze zeiden iemand die in het ziekenhuis zou liggen en bij wie het logisch zou zijn dat die naar Torbanovi ging.' Jeremias trok één wenkbrauw op. 'Dat lijkt me logisch...'

Isadora vloekte zacht en bleef even stil. 'Wat zouden ze van haar willen?'

'Misschien heeft zij informatie die die gestoorde mensen willen bemachtigen. Misschien beschikt ze wel over speciale krachten, weten wij veel,' gromde haar broer. Hij was duidelijk ook aangedaan door de aanval, of hij dat wilde toegeven of niet.

'Én zij is degene die aangevallen is,' zei Frederika weer, deze keer met een iets luidere stem. 'Ze is veel in het nieuws. Het zou niet vreemd zijn als mensen wat van haar willen, of naar haar op zoek zijn. Zij was het slachtoffer van de eerste echte aanval op het paleis van Erzanovi.'

'En wij beloofden haar dat ze hier veilig zou zijn...' fluisterde Isadora, starend uit het raam, dat niet langer brandschoon was door de vinger- en handvegen die er nu op zaten.

'Wie waren die mensen eigenlijk?' luidde Jeremias volgende opmerking. 'Ze hadden allemaal uniformen aan, volgens mij. En ze leken behoorlijk goed in vorm te zijn.'

Isadora verroerde zich niet en wendde haar blik niet af naar haar broer toen ze antwoordde. 'Ik weet niet zeker of ik dat wel wil weten, als ik eerlijk ben.'

Jeremias slaakte een zachte zucht.

Vele minuten die volgden, werden opgevuld met stilte. De koets reed weer in normale snelheid over het laatste deel van de Brug en de wachters waren weer de cabines in geklommen. Pas toen de wagens het land van Torbanovi, het einde van de Brug, bereikten, wisselde de Koninklijke familie weer een woord met elkaar.

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu