20.3/Rust~

17 3 2
                                    

20

Rust

Toen ze het luik had opgetild en de kap van haar mantel ver over haar hoofd had gezet, tastte ze over het gras, op zoek naar een eikeldopje, die gelukkig binnen handbereik lagen vanwege het jaargetij. Ze blies er twee keer kort en hard op en vervolgens één keer lang, waarna ze wachtte en het terrein van het paleis afspeurde, de grasvelden in de gaten hield.

Gelukkig waren daar nu nauwelijks wachters te vinden – de meesten waren binnen of hoefden niet eens meer te komen; het paleis werd langzamerhand als een gebouw van voorzichtige verval te zien, terwijl de Eerste Novische Oorlog pas een week ronddwaalde. Toch waren er nog altijd vele wachters aanwezig op en rond het paleis en ze was op een gekke manier blij dat die aanval er was geweest en de stafleden afgeleid waren en zich niet buiten bevonden.

Toen ze een tijdlang niets zag, was ze bang dat het te lang geleden was dat ze dit trucje gebruikt had, maar toen krulden haar mondhoeken omhoog tot haast aan haar oren.

Valo Déseres, die niet op stal was gezet en nog ergens aan de bomen met een paardenknoop was vastgezet vanwege de haast en paniek, galoppeerde over het gras naar haar toe, en ze kroop uit het luik om ervoor te zorgen dat hij haar kon zien.

Ze grijnsde toen het dier op haar af kwam gedraafd en zich tegen haar aan duwde, en ze begroette hem uitgebreid. Hij was degene die altíjd achter haar keuzes zou staan, hoe dan ook, en af en toe had ze daar echt behoefte aan. Net op het moment dat ze was opgestegen en in een sneltreinvaart naar mensen op zoek wilde gaan, hoorde ze het luik achter haar zacht kraken.

'Wacht nou even, idioot,' siste Jirina, en ze klom uit het gat totdat ze op het vochtige gras stond. Ook zij had een mantel aan, realiseerde Isadora zich nu, wat niet iets voor haar was, en daarvan zette ze de kap ver over haar hoofd. Toen zocht ze ook naar een eikeldopje en floot ze een variatie op het fluitpatroon van Isadora. Niet veel later kwam haar eigen paard aanrennen, die een bok maakte in de lucht omdat de merrie zo blij was om Jirina te zien, zeker op deze manier die haar geleerd was.

Jirina steeg vervolgens ook op en keek haar beste vriendin vanonder haar donkerblauwe kap aan, een kleur die haar goed stond. 'Oké, dan – we gaan dus op zoek naar mensen die hulp nodig hebben. Je hebt me overgehaald. Ik kan ook niet meer daar zitten. Vreselijke plek.'

Isadora grijnsde nogmaals breed. Het voelde zo goed om een dergelijk gebaar te kunnen maken te midden van een oorlog, om mensen te kunnen helpen. 'Oké, dan. Laten we via het bos naar het zuidoosten gaan. Daar bevinden zich geen grote steden maar waarschijnlijk wel mensen die hulp kunnen gebruiken, of die misschien zelfs óns hulp kunnen leveren, als ze dat willen en durven.'

'Prima,' knikte Jirina. 'Laten we gaan.'

In een zachte galop zetten de meiden aan en reden ze door de kale bomen door. De regen was tijdelijk opgehouden, maar één blik op de lucht tussen de takken door maakte duidelijk dat dat niet van lange duur zou zijn.

'De anderen blijven gewoon in de bunker, nietwaar?' vroeg Isadora een aantal meter later.

'Ja. Misschien dat ze met een ingenieus plan komen, maar misschien dat wij dan alweer terug zijn – of dat we zélf een ingenieus plan hebben verzonnen.'

'Ik weet niet of we echt terugkomen, Ina... ik weet niet of ik het nog langer uithoud in een bunker...'

'Maar Isa... je weet toch zelf ook wel dat er geen veiligere plek is op dit moment dan een bunker, een Kóninklijke bunker? Je weet toch zelf ook wel dat je niet zomaar in een oorlog, terwijl jijzelf notabene de vijand bent, zomaar naar iedereen toe kunt gaan? Het is dat je mijn allerbeste, beste, beste vriendin ooit bent – anders was ik ook in die bunker gebleven.' Jirina kon haar mening niet langer nog voor zich houden.

Isadora knikte traag en keek voor zich. 'Dat klopt... en ik ga ook niet iedereen helpen die ik tegenkom of aan iedereen mijn gezicht tonen, maar ik ga óók geen plannen meer bedenken die toch op niets uitdraaien, of zitten op de vloer, denkend aan alles wat ik had kúnnen doen maar níét heb gedaan.'

Nu knikte Jirina. Ze was echter even stil, dacht na. 'Ja... daar heb je ook wel weer een punt.'

'En ik weet dat ik geen plan heb,' ging Isadora verder, 'maar dat hebben we in de bunker ook niet. Nu kan ik in ieder geval verandering waarmaken – in een schuilplaats gaat dat tamelijk moeilijk. Nu kan ik tenminste bewijzen dat ik niet zoals mijn ouders ben...'

'Oké, oké, je hebt me overtuigd. Ik ben alleen niet zo van de situaties waarin... angst kan voorkomen, weet je wel? En in een oorlog... tja, daar heerst me toch wel een partij angst – en dan breng ik het nog op lichte manier.'

'Dat begrijp ik. Ik beloof je dat we de angst niet met opzet zullen opzoeken, oké?'

'Hoe moet ik jou nou nog vertrouwen nadat je me eerder al had beloofd dat je je geen rare dingen in het hoofd zou halen? En zie ons hier nu lopen in het bos. Wat ben ik toch een apart mens dat ik ook nog eens achter je aan ga...'

Isadora schrok even van de woorden, maar toen ze een blik over haar schouder wierp, zag ze de twinkeling in Jirina's ogen en de mondhoeken die een stukje omhoog gekruld waren. Dat maakte dat ze mee durfde te grijnzen.

'Technisch gezien haal ik me momenteel geen rare dingen in het hoofd – dat is immers een mening,' zei ze, terwijl ze Valo om een omgevallen boom heen leidde. Inmiddels waren ze weer overgegaan in draf. Het bos was gek genoeg bezaaid met allerlei groene kleuren, terwijl het herfstgetij volop bezig was. Het mos was niet uit het veld te slaan en gaf het bos een sprookjesachtig tintje.

Nu hield Jirina haar grijns ook niet meer tegen. 'Ja, en het is míjn mening dat je je rare dingen in het hoofd aan het halen bent, dus technisch gezien doe je dat wel – het waren immers míjn woorden.'

'Ik geef het op.' Isadora schudde even het hoofd, grinnikte zowaar. 'We gaan in ieder geval op pad, daar komt het op neer.'

Dat deden de meiden inderdaad. Ze reden minutenlang het bos door en praatten op zachte toon met elkaar. Een teken van gevaar of van die vreemde groep die hier mogelijk nog ergens rondhing, was in de verste verte niet meer te bekennen. Jirina had Isadora een van haar dolken gegeven zodat ze zichzelf kon verdedigen als dat nodig was en als zijzelf niet in staat was om te doen. Zelf was Jirina met een van haar dolkeren aan het spelen; ze liet die tussen haar vingers rollen, pakte hem over en zwaaide er op sierlijke, professionele manier mee in het rond – perfecte controle had ze erover, maar het zag er in zekere zin bedreigend uit.

Isadora mocht nu dan enkele verdedigingstechnieken onder de knie hebben gekregen, toch vond ze het een behoorlijk eng idee om iemand te moeten verwonden als de situatie daar echt om vroeg. Ze wilde zoiets helemaal niet doen – ze moest er niet aan denken zelfs...

Toen ze uit het bos kwamen en enkele weilanden bereikten, verwachtten ze dat ze nu wel wat huizen zouden tegenkomen, die zich vast niet allemaal hadden kunnen voorbereiden op de plotselinge oorlog. Mogelijk zouden ze de burgers – áls ze geen kwaad in de zin hadden – mee naar de bunker kunnen nemen, of naar een andere bunker kunnen leiden (iets wat Isadora heerlijk zou vinden om te doen, omdat ze wist dat mensen daar zo veel baat bij konden hebben), maar... Er waren geen huizen te zien.

Slechts de ruïnes en resten van wat ooit gebouwen waren geweest, stonden nog overeind, waren hier nog te vinden. Muren die drie keer zo klein waren gemaakt als wat ze hoorden te zijn, houten palen waaruit dikke splinters staken, achtergelaten kleding en etensresten, en platgetrapt gras of geknakte bloemen rondom de plek waar ooit de ingang moest zijn geweest.

Isadora en Jirina stapten af van hun paarden en liepen met grote ogen naar de huisresten toe. Deze velden waren ooit een woongemeenschap geweest van een paar families, waren ooit het thuis geweest van mensen... maar daar was haast niets meer van te zien. Enkel de angst, de plotse paniek en het gehaast om iedereen mee te sleuren was overgebleven. Deze mensen waren overvallen en Isadora was altijd van mening dat niemand zoiets verdiende – niemand verdiende het om uit diens eigen huis gerukt te worden.

Er heerste een vreemde leegte.

Deel drie - hoofdstuk 20

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu