20.5/Rust~

19 3 8
                                    

20

Rust

Isadora galoppeerde intussen langs alle bomen door die nog aan de rand stonden, alle bomen die haar nog enige veiligheid konden bieden, terwijl ze probeerde uit het zicht te blijven van alle mensen en de kap van haar mantel verder over haar hoofd trok. Ze reed naar het punt van het bos en in rengalop maakte ze haar weg door de struiken, het mos en de met mos bedekte, omgevallen boomstammen. Al meters en meters bij de anderen vandaan steeg ze af, niet wetende dat haar familie en vrienden zich daarachter bevonden, niet wetende wat haar volgende stap zou zijn. Ze stond in het uiterste punt van het bos en keek uit over alle mensen die zich daar bevonden. Als ze via het bos naar het dorp zou gaan, zou ze het slagveld niet hoeven oversteken en zou ze op die manier bij haar ouders kunnen komen – maar in het dorp waren vele mensen die haar onmiddellijk konden herkennen... en had ze dat over voor haar ouders? Wilde ze niet juist bewijzen dat zij niet zo was als zij – ook al was dat mooie hulpplan van haar tot dusver mislukt?

Haar voeten brachten haar desondanks al naar het slagveld, precies in de richting van haar ouders. Ze wilde beter kijken, ze wilde zien waar haar ouders zich in Hemelsnaam in bevonden, wat hier in de naam van de Goden en Godinnen gebeurde. Ze wilde weten of ze haar ouders tóch op een of andere manier kon bereiken, maar daarop wist ze het antwoord al. Hoewel ze zo, zo, zo bang was voor haar ouders' reactie op het feit dat ze zich hier bevond, kon ze zich ook niet omdraaien en van hen weglopen. Elk moment kon een van die blinkende dolken of zwaarden van de vijand zich zo in de borstkas van haar vader of moeder duwen en dan was ze diegene kwijt. Dan was ze ineens haar ouders kwijt. Dat zou ze niet laten gebeuren – dat was al één keer gebeurd bij haar familieleden en aan nóg een keer moest ze absoluut niet denken.

Sterren zullen stilstaan, Geesten zullen gaan, God en Godin zal luisteren – met de zon en maan. Ze hoopte maar dat haar gebed iets uit zou halen, dat ze een Zegen van de Goden en Godinnen zou krijgen om hier veilig vandaan te komen en haar ouders te kunnen halen, maar ze betwijfelde of haar Heiligen zich nog überhaupt nog in haar wilden verdiepen. Ze had immers zo veel fout gedaan de laatste tijd.

Net op het moment dat ze nog een stap zette en aan de rand van het slagveld stond, draaide ieder mens dat zich daarop bevond, dwaalde ieder persoon door elkaar. Alles tolde.

Nee... nee, nee, nee, niet nu! Niet nu! Alles maar niet dit en niet nu!

En toch was hier niets tegen te doen. Ze had gedacht dat de hallucinaties weg zouden blijven in deze spannende tijd, omdat ze simpelweg geen aandacht meer besteedde aan dat deel van haar leven – en omdat de laatste keer anders was geweest dan de voorgaande keren vanwege het niet flauwvallen – maar daarover dachten de hallucinaties blijkbaar anders, zo werkte het blijkbaar niet.

Ze stond hier, aan de rand van het slagveld, wat überhaupt nooit haar bedoeling was geweest, en kreeg een aanval van de hallucinaties. Ze strompelde naar achteren, greep in alle paniek een boom naast haar vast voor haar plots verdwenen evenwicht, maar het tollen wilde niet verminderen, leek juist enkel heftiger te zijn dan de vorige keren. Isadora was ervan overtuigd dat ze ieder moment kon overgeven, dat ze zou worden ontdekt door het feit dat ze de inhoud van haar maag leegde, door het feit dat ze helemaal niet op deze plek hoorde te zijn en men dat op een of andere manier door zou hebben.

Ze strompelde verder, probeerde terug te gaan, probeerde naar een veilige plek te gaan, maar alles tolde zo verschrikkelijk heftig, dat ze niet wist welke richting ze op ging en dus abrupt stopte voordat ze zich in gevaar waadde. Ze hield dit echt niet uit en... O, Geesten, daar was de hoofdpijn. Die duwde zich als zwaarden dwars door haar gedachten heen en spleet daar alles open. Ze slaakte een diepe kreet en zakte neer op haar knieën, in het koude gras.

Dit was niet heftiger dan de keren ervoor, besefte ze nu, maar wel anders, op een of andere manier. Ze kon haar vinger niet leggen op wát anders was...

Machteloos was ze, en elk moment zou ze ontdekt worden. Maar die kreten kon ze niet binnenhouden, de pijn kon ze niet dusdanig onderdrukken dat ze kon vertrekken. Hier op het veld werd ze vastgehouden door de hallucinaties, als een straf van de Goden en Godinnen Daarboven, die van mening waren dat ze een fout had begaan. Ze wist heel zeker dat ze binnen nu en slechts een paar tellen haar ondergang tegemoet zou gaan, door een ziedend wapen van een burger of door het wapen in haarzelf.

Isadora uitte opnieuw een kreet, met opeengeklemde kaken, hield haar hoofd vast, kromp ineen, met haar knieën in het gras. Ze probeerde zich zo hard te verzetten tegen de hallucinaties, dat dat averechts werkte en ze zichzelf enkel meer pijn deed.

Dit kón niet gebeuren... ze konden nu niet serieus naar haar toe komen. Dit was de werkelijk slechtste tijd ooit en ze haatte zichzelf om het feit dat ze naar haar ouders toe had gewild, wat ooit logisch was geweest maar wat nu was omgeslagen tot een domme keuze. Alles wat ze had gedaan, was een domme keuze in haar gedachten. Ze had ineens spijt van alles.

Net toen ze het gevoel had dat haar hoofd zou splijten, viel er een schaduw over haar heen. Ze had niet doorgehad dat ze al in het koude, vieze gras lag, kermend van de pijn, omringd door enkele mensen, maar dat was wel het geval – daar lag ze, als een machteloos Prinsesje, precies zoals een herinnering van heel vroeger.

Een man van middelbare leeftijd met een gezicht dat kwaad stond in het tegenlicht van de zwakke zon boog zich een stukje over haar heen. 'We hebben je, lief Prinsesje. Want als dat onze Prinses Isadora niet is, de lieveling van het volk, hè? Ik weet niet welk vergif jij net hebt gegeten dat je zo kermt, maar het komt ons alleen maar goed uit.'

'Nee...' fluisterde ze, en ze probeerde weg te rollen, slaagde daar wonderbaarlijk genoeg in, maar de hoofdpijn verblindde haar zicht en zette zich vast in haar spieren. Wat moest ze doen? Haar enige hoop was haar ouders die haar zouden zien en naar haar toe zouden komen – Jirina was te ver weg. Maar zouden ze dat wel doen? Was dit immers niet weer een fout van haar in hun ogen?

De angst was aan het woord, besefte ze. Ze zóúden komen, áls ze haar maar zouden zien. Verdomme, als ze haar zouden zien. Nog nooit had ze die gedachte, zonder dat haar angst sprak, op zo'n letterlijke manier kunnen nemen.

Iemand moest haar zien.

Ze slaakte een luide schreeuw toen de hoofdpijn haar zicht op zwart zette en zo veel druk op haar hoofd uitoefende, dat ze nog luider begon te gillen.

'Dit wordt zeer gemakkelijk, liefje,' smaalde de man, en hij hief zijn zwaard. Zwaard. Lang, blinkend. Dodelijk.

Isadora kon niet meer helder nadenken en dreigde op ieder moment te bezwijken in het duister, maar toen viel een andere schaduw over haar heen, dichter bij haar.

Lazlo kwam precies op tijd voor de half bewusteloze Isadora staan en hief zijn eigen zwaard, dat halverwege diens zwaai het wapen van de man ontmoette en daarbij een klinkend geluid veroorzaakte. 'Je doodt haar niet,' siste hij, en met een vlugge zet wees het zwaard van de man plots naar beneden.

De man ging, nu nog kwader, het gevecht met Lazlo aan, maar dat mocht niet lang duren. De Prins sloeg hem na een paar razendsnelle zetten en draaiingen met het vlakke gedeelte van het zwaard tegen zijn hoofd waardoor hij bewusteloos op de grond neerviel. Lazlo's zwaard viel ernaast, terwijl hijzelf direct bij Isadora neerknielde.

'Isadora, hoor je me?' Hij probeerde haar blik op te zoeken, maar haar ogen vielen knipperend dicht – nu ook vanwege de golven Novische Pijn die uit het niets over haar heen vloeiden en zich toevoegde aan de pijn die ze moest ervaren. Maar Lazlo daarentegen had zijn kruiden ingenomen. Hij schudde haar aan haar schouders door elkaar, maakte zich even niet druk om het feit dat hij haar nog meer pijn bezorgde op deze manier. In zijn ooghoek ontwaarde hij meerdere mensen. Ze hadden nu al veel te veel bekijks getrokken, verdomme. Dit was niet goed, dit was niet goed – de controle die hij nog in zijn macht had, dreigde te bezwijken. 'Isadora! Je moet opstaan, je moet naar mijn stem luisteren! Word wakker, ferdulle!'

Isadora knipperde moeizaam met haar ogen. De duizeligheid en de hoofdpijn ebden eindelijk weg. Dat betekende dat de hallucinaties nu zouden komen, maar dat betekende ook dat ze zich kon bewegen.

'Alsjeblieft, sta op – dit wordt nog eens je dood,' siste Lazlo, terwijl hij overeind kwam en zijn handen naar haar uitstak.

Deel vijf - hoofdstuk 20

Red me van de plekken waar ik thuishoorWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu