Donkere steegjes. Geschreeuw achter mij. Kwade stemmen en het geblaf van gigantische honden. De stenen van de straten onder mijn voeten, biddend naar God dat ze mij niet zullen laten struikelen. Ik ren en ik ren. Buiten adem, een stekende pijn in mijn zij en in mijn longen. Links, rechts, rechts, links en nogmaals links. Smalle zijstraatjes, ik wurm mezelf tussen muren van rood baksteen. Dankbaar voor het late uur: geen mensen op de weg om mij te hinderen. Ik weet niet hoe lang ik al aan het rennen ben. Voetstappen achter mij. Nog even en hij zal me inhalen. De voetstappen worden luider en sneller, steeds dichter bij mijn eigen. Heel even let ik niet op wat er voor mij gebeurt, ik stoot mijn voet tegen het stoepbord van een gezellig winkeltje. Ik voel mezelf vallen. Opgevangen. Een hand, warm, zacht en groot, pakt mijn trui bij mijn schouder, dan een andere hand over mijn mond. Hij drukt hard over mijn lippen, terwijl ik omhoog gehesen word vanuit mijn val. Ik heb de grond niet eens gevoeld.
Mijn rug is gedrukt tegen een warme borst, zachte buik. Een hand nog altijd over mijn mond. Ik word een smalle steeg ingetrokken. Verscholen in het donker, tegen een muur aangedrukt. Ik realiseer me pas na een minuut of twee wat er gebeurd is. Ik probeer mezelf los te wringen, maar wanneer dat niet werkt probeer ik te schreeuwen. De hand over mijn mond versterkt zijn greep en ik hoor een dwingend sussen in mijn linkeroor. Niet bewust van hoe stil het net was, hoor ik ineens de honden weer blaffen. Ze zijn dichtbij, ze zullen me vinden. Ik ben compleet ingesloten door een sterke arm over mijn armen en borst en twee benen die strategisch naast de mijne zijn geplaatst. Ik kan niets doen, behalve proberen om te wennen aan het donker en zien wat er zich voor mij afspeelt. Ik kan nog net een gil wegslikken wanneer ik een pistool gevuurd hoor worden, niet ver van waar ik sta. Nog geen minuut later ben ik plots dankbaar voor de hand op mijn lippen, die geen geluid uit mijn mond laat ontsnappen. Ik kijk toe hoe woedende mannen met enge honden langs het kleine steegje rennen, waar ik zonder het te willen in verstopt ben. Ogen wijd open, wenkbrauwen hoog, hartslag snel.
We staan daar, het moet een paar minuten later zijn. Ik luister. Complete stilte, bijna oorverdovend. De arm om mijn lichaam verliest zijn sterke grip. De hand over mijn mond verdwijnt. Een zucht van verlichting, maar niet zeker of die van mij is of niet. Ik doe een stap achteruit, terwijl ik me omdraai. Mijn rug stoot meteen tegen de muur achter me. Ik zou nu kunnen rennen, maar de nieuwsgierigheid wint. Een grote man staat voor mij, op zijn minst 1.90 meter lang, een slobberig T-shirt. Zijn hand verdwijnt plots in zijn broek, achterzakken. Een pistool. Ik schrik en probeer weg te rennen. Zwak. Benen als spaghetti door het overleven op enkel brood en water voor de afgelopen weken. Niet gewend om te lopen, laat staan te rennen voor mijn leven. Mijn gezicht ontmoet de grond. Bloed op de stenen, druppend uit mijn mond. Een tand dwars door mijn lip.
Kalm gesproken woorden. Handen om mijn armen, voorzichtig omhooggetrokken op een mannelijke schoot. De zachte stof van een warm gedragen jas tegen mijn bloedende lip. Het bleek geen pistool in zijn zak te zijn, maar een badge, goud en indrukwekkend. Een speciaal agent van de F.B.I. Ik kijk omhoog en zie bosgroene ogen. Een stipje blauw hier en daar, maar moeilijk om te zien in het donker. De steeg wordt dim verlicht door het warme licht van een straatlantaarn een paar meter verderop. Ik voel in dit moment het kleinste beetje veiligheid en voel meteen hoe mijn ogen dichtvallen. Uitgeput. De wereld vervaagd wanneer ik in twee sterke armen word gedragen. Weer het sussen. Minder dwingend, meer zorgzaam.
Ik word wakker op een witte bank. Twee zachte, bruine dekens over me heen gedrapeerd. Een licht op de tafel naast mij, net als twee boterhammen. Pindakaas en melk. Ik kom langzaam omhoog. Mijn lip voelt dik en mijn lichaam doet pijn van het rennen. In de hoek van de kamer zie ik een silhouet op een stoel. Hoofd naar mij gericht en een glas in zijn hand. Een zacht gesnurk. Uitgehongerd reik ik naar het bord met brood. Mijn hand glijdt uit. Een oorverdovend gerinkel het moment dat het bord uit elkaar barst op de grond. De figuur in de stoel komt snel overeind, blijkbaar geschrokken en alert. Hij vraagt mij of ik ongedeerd ben. Ik knik, maar mijn maag knort. We maken een afspraak: ik krijg al het eten dat ik wil, in ruil voor het verhaal over wat er met mij gebeurd is. En dus vertel ik hem.
Ik vertel hem over toen ik net twintig was. Ik ontmoette een man, schijnbaar goed en onschuldig. Hij behandelde me goed in het begin. We praatten samen, lachten samen. Onze eerste date was naar de bioscoop, erg romantisch. Volgende dates kwamen en gingen en ineens mocht ik niet meer tegen andere mannen praten. Niet mijn collega's, niet mijn vrienden en later niet eens meer tegen mijn eigen vader. Naïef en jong as ik was, kon ik het voor de liefde opbrengen om niet meer tegen mijn mannelijke collega's te spreken. Maar mijn vader? Ik kon niet zomaar mijn eigen vader in de steek laten. Nu wens ik dat ik dat wel gedaan had. Ik herinner mij hoe mijn zogenaamde vriendje erachter kwam dat ik bij mijn vader was geweest. Hij smeet me tegen een muur. Schopte me in mijn buik toen ik tegen de grond viel. Hij bond mijn handen samen en stopte me in de achterbak van zijn auto. Een brand in mijn ouderlijk huis. Geen overlevenden.
Ik stop even. Twee belangstellende ogen kijken me aan. Een kin leunend op een dikke handpalm. De man voor mij, een knappe verschijning. Zwart haar met hier en daar grijs erdoorheen gewoven, netjes in model gebracht. Een paar hardnekkige haren winnen het van de haarlak en vallen over een aantrekkelijk gezicht. Een dunne, grijze baard bedekt een gezicht gevuld met lachlijntjes. Hij ziet mijn aarzeling en stelt me gerust. Ik weet dat het hem bij maakt als ik verder vertel, en dus is dat wat ik doe.
Ik werd wakker op koud beton in een soort kelder. Mijn vriendje was niet alleen. Met hem waren andere mannen, allemaal tenminste vijf jaar ouder dan ik. Ik liet ze in mijn hoofd. Ze lieten me denken dat ik hier voor mijn eigen bestwil zat, dat ik hard moest werken om geliefd en goed behandeld te worden. Dat ik dunner moest zijn. Als ik aantrekkelijk genoeg zou zijn, zou mijn vriendje weer van me houden. Ik had hem verraden door met een andere man te praten. Zo ging het maandenlang. Als ik stil bleef, werd ik beloond met een luxe etentje of een filmdate. Ik vergat hoe ik me zou moeten voelen in deze verschrikkelijke situatie en werd weer verliefd op mijn vriend. Ik was overtuigd dat ik zonder hem niet zou kunnen leven, dat hij het beste was dat mij ooit was overkomen. Tot dat veranderde, een paar dagen voordat ik besloot te rennen.
Zenuwachtig. Ik realiseer me ineens dat ik tril. Ik wrijf over mijn armen en benen met mijn handen, om het trillen te stoppen. Snel genoeg voel ik hoe mijn handen overgenomen worden door de inmiddels bijna bekende handen van de speciaal agent. Hij gaat naast me zitten, een arm rond mijn schouders. Hij trekt me dichter naar zijn warme borst. Het voelt goed. Een gevoel waarvan ik nooit wist dat ik het miste, tot nu. Ik vertel hem het einde van het verhaal. Hoe ik erachter kwam dat ik niet het enige meisje was in de kelder en hoe ik een plan bedacht om de mannen te omzeilen en mezelf eindelijk vrij te breken. Ik zie hoe de speciaal agent, wiens naam ik eindelijk ken als William, een paar tranen wegslikken. Hij probeert het voor mij te verhullen, maar ik zie dat het verhaal zijn hart breekt.
Mijn verhaal is verteld. Troepen worden uitgezonden om de andere meisjes zoals ik te bevrijden. Om ze terug te krijgen naar hun veilige huizen, naar hun ouders en hun vrienden. Ik heb niemand om naar terug te gaan. Ik zal voor altijd bij deze nieuwe man blijven die mij in zijn leven verwelkomd heeft. Iemand die me zal beschermen als een broer en me lief zal hebben als een vader. Wie weet, misschien is hij een engeltje dat stiekem van mijn schouder gekropen is.
JE LEEST
Escaping Stockholm [DUTCH VERSION]
Short StoryEen jong meisje wordt zich bewust van het Stockholm Syndroom dat ze heeft ontwikkeld voor haar gemene vriendje. Ze besluit op een dag te rennen voor haar leven. Zal ze ooit haar Stockholm Syndroom kunnen ontsnappen?