Proloog

19 1 0
                                    

Ze zit op haar zilveren troon, bedekt met zwart leer. Vanuit de armleuningen kronkelen twee zwarte slangen naar beneden. Hun groene ogen schitteren onheilspellend naar iedereen die voor hen staat. Maar het meest imponerende is de vrouw zelf. Haar lange zwarte haar hangt steil langs haar bleke gezicht en haar gele ogen zijn half dichtgeknepen. Er lijkt wel vuur uit te spatten.

Voor haar staan een kleine man en een vrouw. De armen van de man zijn op zijn rug vastgebonden met dunne kettingen. De handen zijn half vrijgelaten, maar kunnen geen kant op. De vrouw is aan haar handen vastgebonden. Hun voeten zijn geketend in voetboeien, zodat ze niet kunnen vluchten.

Minachtend kijkt de heerseres neer op de twee hoopjes mens voor haar troon.
"Dit was zo niet nodig", klinkt haar stem zacht en vriendelijk, maar uit haar ogen straalt een diepe haat. "Jullie wisten wat de consequenties waren, toch?" De man klemt zijn kaken op elkaar. Over de wang van de vrouw loopt een traan, maar haar blik blijft vastberaden.

"Hebben jullie er al over nagedacht dat jullie laatste uur geslagen is?", klinkt de stem van de heerseres laag.


Ineens wordt het lichter in de zaal. De handen van de man beginnen te gloeien, alsof ze gemaakt zijn van vuur. Langzaam transformeert het vel van de man in een glanzend gouden omhulsel. De vrouw op de troon geeft een gil.

Direct daarop deur vliegt open en tien bewakers stormen binnen. De speren in hun handen glinsteren in het licht van de kandelaren.
Ze rennen op de man af. Ze steken op hem in. bloed vloeit over de prachtige, mozaïeken vloer van de grote zaal.
Daarna komt de vrouw aan de beurt.

Even later liggen twee lichamen op de grond uitgestrekt. De heerseres loopt naar ze toe. De man beweegt niet meer, maar ze hoort de vrouw kreunen.

"Waar is je zoon?", snauwt ze.

De gewonde kijkt zacht glimlachend op. "Hij is in goede handen," fluistert ze.

Dan blaast zij haar laatste adem uit.

Een oude man, een van de huisknechten, loopt weg van het kijkgat, dat uitzicht biedt op de troonzaal. In zijn handen heeft hij een ketting, gemaakt van glanzende gekleurde edelsteentjes. Het goud waarin de edelstenen gevat zijn, glinstert in het zachte licht van de maan, dat door de hoge ramen van de gang valt.

Hij loopt naar een kleine kamer.
In de kamer ligt een kleine jongen te slapen. Hij is niet ouder dan een jaar of vier, vijf. De spieren van de oude huisknecht trillen onder het gewicht van de jongen als hij hem uit bed tilt.
Dan loopt hij gauw naar buiten met de jongen.

Als ze de villa uit zijn gelopen en in een bos zijn beland, wordt de jongen wakker. De oude man zet hem op de grond.
"Waar ben ik? Waar zijn papa en mama?", vraagt de jongen.
Tranen glijden over de verweerde wangen van de huisknecht. "Je ouders zijn er niet meer", zegt hij schor. De jongen is even stil; dan begint hij zachtjes te snikken. De man laat hem even begaan, maar daarna spoort hij hem aan om door te gaan. Ze moeten nog een eind.

Na een uitputtende tocht van meerdere uren zijn ze aangekomen bij een klein huisje midden in het bos. Op het geklop van de huisknecht doet een jonge vrouw de deur open. Zodra ze het rillende jongetje ziet, slaat ze haar handen in elkaar en zegt: "Arm jochie. Kom maar gauw binnen!"

Binnen probeert de huisknecht voorzichtig de situatie uit te leggen, terwijl de jongen rustig op de bank ligt te slapen. Hij vraagt of de vrouw voor het jongetje wil zorgen. De vrouw aarzelt even, maar knikt dan.

De jongen hoort hen praten. Maar hij snapt er nog niet zoveel van. Het enige wat hij voelt is het verdriet om zijn ouders... en de gladde steentjes van de ketting om zijn nek.

The Gold Hands (Nederlands)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu