Hoofdstuk 2.

30 3 11
                                    

De deur ging krakend open. Een grote, zeiknat geregende, man kwam het café binnen.

Ik wierp een blik naar buiten, het was niet aan het regenen, blijkbaar op het moment van zijn overlijden wel.

Hij blies in zijn handen, trok zijn gele regenjas uit en hing die aan de kapstok bij de deur. Met grote stappen liep hij naar de bar.

Kathinka en de oude man moesten maar wachten. Ik zou eerst deze knakker verder helpen. Hij was bijna nog volledig in vaste vorm en ik speculeerde wat over zijn dood. Tijdens het vissen verdronken of pech met de auto en langs de weg geschept?

'Wat een hondenweer he,' riep ik joviaal.

'Nou inderdaad, echt bagger,' zei hij. Zijn stem klonk zwaar en afstandelijk.

Ik rechtte mijn rug. 'Biertje?'

'Ja graag, doe maar een Duvel.'

Iets in de man beviel me niet, net zoals alles aan Kathanka me niet beviel. Vanuit mijn ooghoeken gluurde ik haar kant op. Ze was druk in gesprek met de oude man, die tot mijn stomme verbazing, inmiddels daadwerkelijk op een stoel zat en er niet langer doorheen zakte. Even rook ik haar bedwelmende zoete geur weer en voelde ik haar handen op mijn lijf.

'Zeg, komt er nog iets van, slome?' Bromde de man.

De spieren in mijn kaak verstrakten. Frustratie borrelde op vanuit mijn tenen. Ik had de afgelopen dagen genoeg shit over me heen gekregen. Genoeg gepikt en ingeslikt. Vriendelijk gelachen en voortdurend aan vergeten en vergeven gedaan. En wat had het opgeleverd? He-le-maal niets.

Voor het eerste snapte ik dat Hein, na jaren café 'Degene zijde' te hebben gerund, café 'De ondergang' was begonnen en er zijn eigen methoden op na hield.

Als een boer met kiespijn lachte ik naar hem, draaide me om en pakte een flesje uit de koelkast. Ik deed er extra veel anti-kwellings in. Deze man zo snel mogelijk naar het hiernamaals krijgen, dat was mijn enige doel. Ik stelde me voor dat ik het flesje kapot sloeg op zijn hoofd en hij uiteen zou spatten. Hij zou voor eeuwig verdwijnen in het niets en zijn kans op het hiernamaals was verkeken.

Ik schrok van mijn gedachten, en zo vriendelijk mogelijk, zette ik het flesje harder dan bedoelt, voor zijn neus neer. Als dit zo doorging moest ik me ziek melden en vervanging regelen. Hun gedrag deed normaal weinig met me maar ik raakte er nu toch echt van uit balans.

'Zo, met het verkeerde been uit bed gekomen?' Bromde de man.

Ik snoof minachtend en balde mij vuisten. Ik wilde roepen dat ik tenminste nog uit bed kon komen. Hij niet, hij was hartstikke morsdood. In plaats daarvan glimlachte ik.

'Ja, je hebt weleens van die dagen he. Ben je komen lopen?'

De man knikte. Wat water van zijn haren droop op de bar. 'Het laatste stuk wel ja. De auto maar op het parkeerterrein laten staan een kilometer verderop.'

'Oh, waarom niet gewoon in de straat?'

Even veranderde er iets in de blik van de man. Toen begon hij te grijnzen. 'Bemoei je met je eigen zaken.'

Ik haalde mijn schouders op. Dit zou ook geen makkelijke worden. Ik had hier zo geen zin in.

'Je zou bijna denken dat je iets te verbergen hebt.'

'Ik zei: bemoei je met je eigen zaken,' siste de man. Zijn ogen spuwden vuur.

Oke, de man had dus echt iets op zijn kerfstok. Drugssmokkel? Vrouwenhandel? Hij was er in ieder geval door overleden. Ik slikte. Zou ik voor de frontale confrontatie gaan of het proberen met een omweg?

Lang om hier over na te denken kreeg ik niet. De man pakte het flesje van de bar en nam een slok.

Spontaan stopte mijn hart even met kloppen. Mijn handen trilden, ik voelde me slap worden. Wat in hemelsnaam was hier aan de hand? Ook de man was in staat om materiële zaken vast te pakken. Precies zoals een levend iemand. Als de man net zo was als Kathinka dan was ik niet langer veilig.
















Het Bruine Café 'De Splitsing' [ONC 2024]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu