16. Loshaven

3 1 0
                                    

Zomer volgde ons de haven in. Achterin,
steegjes. Gluipend, zuipend langs
onze ouders heen. Vingers glijdend,
strijkend over mijn bovenbeen. Handen
vielen de lucht in wanneer angst achtervolgde.
Het inhouden, geheimhouden. Stiekem genieten,
kleine mythen. Hoe er geen einde kwam. Hoe
we beide op adem kwamen.

"Ik breng je thuis."
Hijgde je dan. Zachte lippen,
tandafdrukken in mijn nek. Lachend, soms
slapend. Mijn benen als een strik om je
gewikkeld, want jij werd mijn beste vriend
en al mijn dagen werden van jou.
Liggend onder ornamenten. Onze
kleine momenten.

Van de haven tot aan de kade. Daar
waar ik voor jou koos. Keek omhoog
en het was Goud
Schemerlicht op stedelijke glazen.
Het was het bruin in jouw ogen (het was goud).
Het was jouw ring om die ene vinger.
Het was glanzend. Het was mijn hart.
Voor mij was het —

Geheime genoegens in achterafstraatjes.
Winter in zomer. Godverdomme zomer
bleef teisteren. Jij bleef weigeren, niet
luisteren, jouw twijfels verduisteren.
Ik bleef je voelen en voelen. Ik bleef
vragen en vragen. Jij stond daar, zat
daar maar. Op het dak en die houten bank.
Goud werd koper.
Ik voelde ons afscheid langzaam komen.

Van de haven tot aan de kade. Daar
waar ik jou toen verloor. Moest ervandoor.
Het werd Verblindend
Schemerlicht op stedelijke glazen.
Het waren onopvallende ogen.
Het was slechts een ring om mijn vinger.
Het werd roest. Het werd een gebroken hart.
Maar ooit was het — goud.

HerdenkingstuinWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu