Hoofdstuk 1

1.9K 43 3
                                    

Eva

Ik keek toe hoe de bodem op mij af kwam of hoe ik op de bodem af kwam. Wat het nou precies was wist ik niet zeker. Het was nogal vaag maar ik dacht dat ik viel. Viel van meters hoog, recht naar beneden in een bodemloze put. Ja, ik viel, het kon niet anders. Ik voelde de wind langs mijn lichaam suizen en een sterker wordende druk op mijn oren. Een enorme kracht trok me naar beneden. Recht naar beneden naar de grond. Of het gene wat ik dacht dat de grond was. Onder mij bevond zich een groot zwart vlak wat zich als een tapijt onder mij uitspreidde. Het was zo gigantisch groot dat ik de randen niet kon zien. Het was eindeloos zo groot. Ik keek toe hoe het zwarte vlak langzaam maar zeker groter werd. Het kwam op mij af, of ik kwam op het af. Waarschijnlijk dat laatste, want ik viel. Was ik eerder tot de conclusie gekomen. Mijn lichaam sneed met een enorme vaart door de lucht. Mijn nachthemd dat ik aan had vormde zich strak rond mijn lichaam. Boven mijn lichaam fladderde de rest van de stof met de wind mee. Ik spreidde mijn armen en benen en maakte me zo groot mogelijk. In de hoop dat de grote van mijn lichaam de weerstand zou vergroten en de vaart doen verminderen. Zoals een parachute een persoon afremt. Het was leuk bedacht maar het werkte natuurlijk nooit. Niet goed genoeg. Maar ik moet wat doen, als ik blijf vallen val ik dood. Dit overleeft niemand van deze hoogte. Ik mag niet opgeven. Ik moet wat doen.Paniekerig schoof ik mijn handen in mijn haar. Dit bracht mijn lichaam uit balans waardoor ik voorover door de lucht sneed. Ik kreeg een idee. Als ik me vooruit zou kunnen bewegen in de val, dan kan ik mijn lichaam sturen. Misschien dat er een muur of wand is in deze put waar ik me aan vast kan houden. Ik maakte met mijn armen en benen een trappende beweging in de lucht. Een soort zwemmende beweging. Maar wie hield ik voor de gek. Dit werkt niet. Niets zou deze val kunnen afremmen. Ik kon hier niet tegenin. De paniek schoot door mijn lichaam. Ik beet op mijn lip en voelde de tranen brandden in mijn ogen. De harde wind blies ze naar de zijkant van mijn oog waar ze verder gingen langs mijn slaap en over mijn oren. Ik snikte luid en wreef in mijn ogen. 'Ik wil niet dood. Geef me een kans!' riep ik wanhopig. Naar wie ik riep, ik had geen idee. Ik was alleen. Maar ik moest toch wat doen.  Ik schatte dat het nog z'n 50 meter was. Nee 30, verbeterde ik mezelf. Ik viel sneller dan ik dacht. Het zwarte vlak onder mij kreeg vorm. Ik dacht er kleine vierkantjes in te zien, en zag al snel dat mijn vermoede klopte. Het was geen tapijt maar een zwarte tegelvloer. De voeglijnen tussen de tegels werden duidelijker. Het wit sneed tussen de gelijkmatige vierkantjes door, en al snel werden de vierkantjes groter. Ik wist dat het voor bij was. Mijn tijd was op. De tranen stroomden over mijn wangen mijn haar in. Als allerlaatst trok mijn mond open om te gillen en richtte mijn handen voor mijn lichaam uit zodat ik de val kon opvangen. Het is voorbij. Ik kan doen wat ik wil, het ontkennen, er tegen vechten, de waarheid negeren en wegstoppen. Maar ik kan er niet tegen op, al zou ik dat willen.  Ik raakte met een enorme klap de vloer en schoot recht op overeind in bed.

Tweestrijd   Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu