Ik ging onderuit. Ik had het absoluut nietaan zien komen. Ineens waren ze er en lag ik op de grond. Eén tel eerder had ik ze niet gezien en niet gehoord. Ze moeten ons gevolgd zijn, maar we maakten te veel lawaai op datte merken, zo lol hadden we alweer op de terugweg. Als Justin en Jenna mij er niet over verteld hadden, zou ik niet een weten of ze met veel of met weinig waren geweest, en wie ze waren. Al had ik dat eigenlijk wel kunnen raden.
Ik deed mijn ogen dicht en maakte me klein. Knieën opgetrokken, ronde rug. Ik heb mijn handen om mijn hoofd geslagen met mijn ellebogen tegen elkaar aan voor mijn gezicht. Om zo mijn hoofd te beschermen.
Ik was bang.
Ik was in paniek.
Ik dacht: waarom komt niemand voor me op?
Ik dacht: waar is justin?
In die korte tijd dacht ik eigenlijk heel veel. Ongelooflijk dat je op zo'n moment nog van alles kunt denken. Gek genoeg voelde ik geen pijn, nog niet...
Ik voelde me in een soort... hoe zeg je dat? Ik was me bewust van die enorm stómme ramp die mij overkwam. En verder... wachtte ik tot het over was. Wachtte ik tot ik ervandoor kon gaan. Ongelooflijk dat ik niet terug kon vechten. Sterker nog, ik dacht juist: ik moet me maar niet verweren, dan word het alleen maar erger.
Ik deed dus niets. Helemaal niets.
Maar ik dacht dus wel heel veel. Van alles schoot door me heen. Zal ik Amarins nog zien? Zal ik mijn ouders nog zien? Zal ik oma nog zien? Ik geloof dat mijn gedachten zich vooral daarop concentreerden. Ik was bang! Ik ben nog nooit zó bang geweest. Kut-klote-angst! Egt érg is dat! En ondertussen ging het maat door: slaan, trappen, kniestoten, schoppen, en overal werd ik geraakt.