Hoofdstuk 1.

277 10 5
                                    

1

Ik zit trillend onder mijn bureau dat aan de westkant van mijn kamer staat. Mijn kleren zijn versleten en mijn haar hangt slap langs mijn gezicht. Ik hoor het geschreeuw van de Duitsers dichterbij komen. Als ik wist waar mijn leven op uit zou draaien, had ik dan de moed gehad om te leven? De Duitsers schreeuwen allerlei onverstaanbare dingen, en telkens denk ik dat ze tegen mij staan te schreewen. Ik kruip onder mijn bureau vandaan en loop zachtjes naar het raam. Het raam zit vol met zand en de versleten gordijnen blokkeren het zicht. Ik schuif voorzichtig de gordijnen opzij en zie de Duitsers door de straat marcheren. Ze dragen groene uniformen, lange, zwarte laarzen en donkergroene petten. Ik zucht en trek het gordijn weer voor het raam. Langzaam loop ik naar mijn bed. Het is een houten plank met een deken vol gaten. Het slaapt niet lekker, maar het is iets. Iets om tenminste een beetje fatsoenlijk op te slapen. Ik zak neer op het bed en ga tegen de muur zitten. Ik wrijf pijnlijk over mijn voeten. Ze zijn rood en opgezwollen en er zitten blaren op. Ik kijk naar mijn ouders. Een foto van mijn ouders. Ze zijn overleden toen ik 5 was. Een auto-ongeluk, voor zover ik weet. Ik sta er alleen voor, helemaal alleen. Mijn ouders waren de enige die me steunden. Ik ging naar een Joodse school, speelde Joodse sporten en Joodse muziekinstrumenten. Ze steuneden me in alles wat ik deed.Mijn hele familie is Joods. Ik heb mijn tante, oom, opa, oma en de rest van de familie nog nooit gezien. De enige rede om te leven waren mijn ouders. Waren. Er rolt een traan over mijn wang. Mijn ouders waren altijd lief, grappig en aardig. Voor zover ik weet dan. Ik was 5, ik kan me nog vaag dingen herrineren, maar de echte details weet ik niet meer. Ik maak het vast mooier dan dat het was. Het enige wat ik over heb van mijn ouders is mijn naam. Leah Rose. De mooiste naam van de wereld. Ik hoor de Duitsers weer dichterbij komen en ik verstijf van angst. Er moet een beschermengel op mijn schouder zitten om niet gevonden te worden. Ik zit in een oude loods. Dat zou wel de eerste plek worden waar ze gaan zoeken naar Joden. Mijn voeten glimmen in het zonlicht dat door een kiertje van het gordijn naar binnen schijnt. Ik loop naar de tafel die in het midden van de kamer staat en pak een sneetje oud brood en schenk water in een kapot glas. Het brood is bedorven en het water is troebel. Ik leef niet. Zo voelt het. Ik heb geen leven hier. Morgen. Morgen komen ze me halen. Ik voel het.

WarWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu