~Hey, dit is mijn ie verhaal, en als jullie de inleiding goed vinden ga ik gouw verder met uploaden :)~
Inleiding
Ik zat op het dak, en keek naar de lucht. De sterren waren zo mooi, fel en nooit alleen. Ik begon te huilen. Beneden me hoorde ik mensen ruzie maken. Mensen… Zuchtte ik. Wat zijn mensen toch gemeen. Ik begon met mijn staart te spelen. Was het dan echt zo erg om een staart te hebben? Ík vond het wel fijn. Ik zag een paar straatkatten naar me toe komen om me kopjes te geven. “Jullie houden wel van me hè?” De katten keken me nietszeggend aan. Ik zuchtte. Misschien ligt het wel gewoon aan die…aan die Ménsen, mompelde ik binnensmonds. Ik stond op en rekte me uit. Hmm… Ik hield echt van deze plek. Hier wist ik in elk geval zeker dat er geen mensen konden komen. Ik begon me te wassen. De tijd was ook wel prettig, bijna iedereen sliep nu. Ik spitste mijn oren, wat hoorde ik nou net? De straatkatten deden hetzelfde. En opeens rende ze weg. Wat is er aan de hand!? Dacht ik verschrikt. En opeens zag ik een gedaante voor me. “Ihhh!! Mens!” Piepte ik, en begon weg te rennen. “Wacht!” Hoorde ik een plezierige stem roepen. Mijn arm werd vastgepakt. Ik dook in elkaar. “Rustig!” Dezelfde stem weer. “Ik ben geen mens!” Ik verstijfde en keek op. “Geen mens?” Vroeg ik zenuwachtig. “Geen mens”. Stelde hij me gerust. Ik haalde opgelucht adem en bekeek hem nieuwsgierig. Hij had ongeveer dezelfde staart en oren als ik. Misschien kon ik hem naar mijn ouders vragen. “Ben jij ook half kat?” Vroeg ik enthousiast. “Nee,” zei hij, en zag hoe mijn gezicht betrok. “Ik ben half wolf.” “Oké dan,” zuchtte ik. Maar stiekem was ik toch wel blij dat hij geen mens bleek te zijn. “Ehh… zullen we maar gaan zitten?” Vroeg hij, en voor het eerst keek ik hem echt aan. Hij was heel knap; hij had felblauwe ogen, een dikke zwarte staart een gitzwarte krullen. Hij keek me vragend aan, wachtend op een antwoord. “T-tuurlijk,” stotterde ik verdwaast. We gingen zitten. “En, waar kom jij eigenlijk vandaan?” Vroeg hij. Ik kon me niet concentreren op zijn vraag, en kromp onwillekeurig in elkaar toen te mensen beneden me steeds harder begonnen te schreeuwen. “Waarom ben je zo bang?” Zei hij terwijl hij mijn blik vast probeerde te houden. Ik keek weg zijn vraag negerend. En keek naar de lucht. “De sterren zijn nooit alleen,” murmelde ik verdrietig. Ik zuchtte en vertelde hem het verhaal.