10. Een bizar weerzien

226 20 5
                                    

Het wit had plaatsgemaakt voor bruin en groen.

Robyn knipperde enkele malen met haar oogleden – ze kon nog niet helemaal bevatten wat haar ogen registreerden. Ze plaatste haar handpalmen plat op de ruit en spreidde haar vingers. Ze boog zich wat voorover en keek vol verbazing naar buiten. Bedrogen haar ogen haar?

"Oma!" riep ze toen uit.

Er klonk een zwak gemurmel vanuit de bedstede.

"Oma!" herhaalde Robyn. Met een ruk draaide ze zich om en met enkele grote stappen stond ze voor oma's bedstee. Ze rukte wild de roodgeblokte gordijntjes open en keek toen recht in oma's ingevallen gezicht. "Wat is er?" vroeg oma zwakjes.

"De sneeuw is weg!" verrukt keek Robyn oma aan. "De winter is voorbij, de sneeuwstormen zijn voorbij! En er zijn overal groene sprietjes te zien."

Oma hoestte. "Sneeuwklokjes," zei ze toen, terwijl haar ogen oplichtten. "Dat zijn vast de sneeuwklokjes."

Hoofdschuddend keek Robyn oma aan. Besefte ze wel wat er gebeurd was? De sneeuw was weg! Ze konden eindelijk weg uit dit hol. Ze konden eindelijk... eten kopen! En oma dacht aan sneeuwklokjes? Die kon je niet eens eten. Toch?

"Kan je sneeuwklokjes eten?" het was eruit voor ze het doorhad.

Oma fronste. "Gaat het wel goed met je? Alsjeblieft zeg, sneeuwklokjes zijn hartstikke giftig."

"Waarom bent u dan zo enthousiast over die sneeuwklokjes?" vroeg Robyn onbegrijpend. "Ik heb vooral honger. Ik denk aan eten. En dat zou u ook moeten doen – want u bent ziek, omdat u te weinig gegeten hebt."

Er verscheen een glimlach op oma's gezicht. "Als je zo lang als ik in de natuur hebt geleefd, wordt je vanzelf bijna één met de natuur. En sneeuwklokjes vind ik prachtig – ze staan symbool voor het opnieuw ontwaken van het leven na een treurige winter. Ze zijn een teken van hoop." Oma staarde even nadenkend voor haar uit en knikte toen. "Robyn, breng me mijn ochtendjas eens."

Robyn keek oma verward aan. "Maar... maar... u bent ziek!"

Wild schudde oma haar hoofd. "Ik ben beter. Kom op, we moeten eten gaan kopen. Ik kleed me aan, jij spant de paarden voor de kar," beval ze. Toen kwam ze overeind en gooide met een zwaai een been over de rand van de bedstee. Binnen mum van tijd stond oma op de beide voeten op de grond en scharrelde ze bedrijvig het kleine kamertje door.

Verstard bleef Robyn bij de bedstede staan. "Uhm... oma?" begon ze toen langzaam.

Oma trok een kous aan en keek toen op. "Ja?"

Robyn beende naar de oude vrouw toe. "U bent ziek," zei ze bestraffend. "We gaan echt niet nu naar de stad. Kom op oma, denk na. Dit kan echt niet. U valt bijna om van de koorts."

"Dat valt heel erg mee!"

"U geeft zelf toe dat u in ieder geval een béétje ziek bent. En als we die lange tocht gaan maken naar Marhab... oma, u vat kou en dan zijn we nog verder van huis. Nee, laten we het nog een paar dagen uitstellen," sputterde Robyn tegen.

Oma fronste. "Maar jij hebt honger. En je bent al zo'n mager ding!" ze prikte tegen Robyns borstkas. "Ik kan je ribben voelen."

"Als we nu in deze kou naar Marhab gaan, kan ik straks ook uw ribben voelen, hoor!" riep Robyn wanhopig. Wilde oma nou serieus halfziek naar de hoofdstad van Yazorca rijden – omdat zij, Robyn, honger had?

"Dat maakt niet uit. Gebeurt toch niet. Nou, schiet op, we kunnen echt geen dagen meer wachten. Trek je jas aan en span de paarden in."

Robyn hapte naar adem. Ze kon dit oma echt niet aan doen! "Eén dag wachten dan," probeerde ze. "Dan gaan we morgen. Alstublieft, oma? Doe het voor mij." Dat laatste sloeg nergens op, wist Robyn. Doe het voor mij? Dat was precies wat oma wilde doen – en wel nu.

De Verschoppeling |2|Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu