1

26 2 0
                                    

Ik herkende mezelf niet toen ik in de spiegel keek. Ik was lelijk, een gruwel. En ik heb altijd de vraag door mijn hoofd horen suizen: hoe zie ik er uit? Het was als een donker hol. Diep en onverlaat baar. Ik liep weg, weg van die lelijke spiegel, maar het volgde me bij elke voetstap die ik maakte. Ik rende, vluchtte, weg van het nare beeld die mijn leven dwars wil zitten. Maar hoe harder ik rende, hoe dieper het hol werd.

'Philip!, ik ben het, je broer. Herken je me niet? Ik lijk precies op jou!' zei het figuur met grauwe ogen, kort, matig donker haar en de kleine harde hoorntjes. De ogen keken mij strak aan.

'Ik heb nooit kunnen zien, en dat heeft mij veel verdriet bezorgd. Ik geloof niet dat ik er zo uit zie.' Antwoordde ik bijna huilend. En dat veroorzaakte een echo. De echo werd steeds minder, en minder. Tot er geen geluid meer was. Het was doodstil, stiller dan het ooit is geweest. Het donder overheerste mijn ogen. Het was donkerder dan je ooit zult tegen komen. Er viel een druppel op mijn hoofd.

'waarschijnlijk van de vochtige druipstenen in het hol', dacht ik bij mezelf. Er volgen meer. Steeds sneller en sneller, steeds groter en grotere druppels. Het werd als maar erger. Erger dan de diepste regenbui. Het hielt maar niet op en de druk werd steeds groter! Er leek geen eind aan te komen. In een klap stopte het... De stilte deed pijn aan mijn oren. Er was niets meer. In de ene seconde. De doodde  seconde. Het flitste voor bij.

Ik schrok wakker,

'het was allemaal maar een droom', ik begon te huilen, ik huilde mijn kussen doorweekt. Ik ging recht op zitten. Ik pakte met mijn ene hand mijn andere hand vast, ik raakte mijn gezicht aan.                                                                                                                                       'Ik ben bang,' zei ik zachtjes met het enige geluid dat er uit mijn keel kwam. Ik hoorde mijn ouders de trap op racen. Ze deden niet zachtjes omdat ze wisten dat ik al wakker was. 'Philip!',  zeiden ze beiden in koor op een bezorgde toon, 'wat is er kindje?' Ik wou zeggen wat er gebeurde, maar de brok in mijn keel was te overheersend om nog te kunnen praten. Mijn moeder kwam op mijn bed zitten en omarmde me,                                                                           'stil maar' fluisterde ze zacht, terwijl ze met haar handen door mijn haar streelde 'het komt allemaal we weer goed'.                                                       

'Ik weet het niet meer, stamelde ik. 'Ik heb mezelf gezien! mamma, ben ik echt zo lelijk?'                'Nee liefje, je bent zo mooi, je mag zo trots zijn op je zelf. Je heb jezelf heel goed door je leven heen geslagen' mijn vader kwam ook op mijn bed zitten.                                                                   'laten we wat water drinken' zei hij rustig. Samen liepen we mijn slaapkamer uit en ik hield mijn moeders hand vast. Je kon het gekreun van mijn zus,  Elisabeth horen uit irritatie dat wij haar waker hebben gemaakt. We liepen hand in hand de trap af. De trap voelt donzig aan. Voorzichtig liepen we naar de keuken, mijn moeder veegde mijn tranen uit mijn gezicht, en mijn vader pakte een glas koud water voor me. Ik voelde het heerlijke, koude water langzaam door mijn keel glijden. Het verzachte de brok in mijn keel en het voelde bevrijdend.

De warme, middag zon kon je goed voelen, ik zat ik het gras en met mijn hand streelde ik de grassprietjes plat. Ik was nog maar net uit bed, doordat de nacht zwaarder is verlopen dan die nacht daarvoor. De beelden van die afschuwelijke droom flitsten soms voorbij.

'Eigenlijk moet ik me nergens zorgen  over maken', dacht ik bij mezelf. De droom is al voorbij en ik zit op een hele veilige plek op aarde, in  het verzachtende gras. Je kon de vogels op de achtergrond horen fluiten en de honden die met elkaar dollen.

'hallo', klonk de vriendelijke en vertrouwde stem van mijn beste vriend, peter.

'Hey,' zei ik op ongeveer de zelfde toon terug.

'Ik heb wat drinken voor je meegenomen'. Gelijk stak ik mijn had richting hem en hij gaf rustig het glas. Het glas voelde koud aan en was vochtig aan de buitenkant.

'bedankt' zei ik vredig.

'gaan jullie nog op vakantie?' Vroeg Peter op een benieuwde toon. 

'Ja' zei ik een beetje deprimerend, 'ik vind de vakanties nooit zo leuk' ging ik verder, 'ik kan de wereld niet zien, ondanks dat ik het  heel graag wíl bewonderen. Het heeft helemaal geen zin.' Zuchtte ik.

'Heftig' reageerde Peter, 'Maar je kan toch wel zwemmen, lekker zonnebaden of eventueel genieten van de lekkere drankjes?'

'ja klopt' antwoordde ik iets opgewekter, 'we gaan naar Australië  op vakantie, daar kunnen we vast wel een verkoelende duik gebruiken'.

'Leuk hoor'

ik had mijn glas leeg gedronken en ik zette het in het gras met de hoop dat het rechtop zou blijven staan.

'we gaan over een paar dagen al weg', zei ik tevreden.

'Wij ook', zei Peter er snel achter aan.

The tale of the blindWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu