Bloemen omringden haar als de dauwdruppels die op de grassprieten zaten in deze vroege lentemorgen. Alle bloemen hadden een andere kleur, van zonnegeel tot babyblauw. Willekeurig waren ze verspreid, niet op kleur gesorteerd, niet op lengte.
Al helemaal niet op schoonheid.
Zij zat midden in het gras. Haar lange, onder de krassen zittenden benen hoog opgetrokken. Trillende, koude handen omklemden haar knieën, zodat ze het warmer zou krijgen. Haar groene ogen, zo groen als het gras hier, keken omhoog naar de lucht. Een paar witte wolken zweefden daar, als schapen in de blauwe, hemelse weide.
Een zucht verliet haar zachtroze lippen. Waarom moesten zij haar ouders zijn? Het paar dat altijd ruzie zocht en schreeuwde naar alles en iedereen, inclusief hun partner.
Inclusief Eva.
Die leefden dan samen onder een dak met haar erbij, een twaalfjarig kind dat naar buiten vluchtte elke keer dat er luide woorden werden uitgesproken. Vooral tegen haar waren ze gericht, hoewel ze nooit wat had misdaan.
Een tong heeft geen botten, maar is sterk genoeg om iemand te breken.
In de verte zag Eva een gestalte, die haar nog niet had opgemerkt. Vrolijke fluittonen bereikten haar oren, steeds luider werden ze, want de persoon kwam ook dichterbij. Een bos zwarte krullen werd zichtbaar, wat sterk afstak tegen de kleuren van het bloemenveld. Het enige wat nog een wonderschoon contract vormden met de natuurkleuren, waren zijn helder bruine ogen. De kleur van boomschors.
Zwijgend ging hij naast haar zitten, onder zijn spijkerbroek knakten de slappe bloemstelen. Zij hoorde het geluid dat daarbij hoorde niet, maar wierp er een blik op. Madeliefjes, het wit verkreukeld en verplet. Hij volgde haar blik, staarde lang naar de kleine bloemetjes. Daarna naar haar. Een glimlach verscheen op zijn gezicht en hij schoof naar haar toe. De bloemen bogen weer de goede richting uit.
"Het spijt me," sprak hij met een heldere stem, zo helder als de lucht. "Van de bloemen, bedoel ik." Die woorden zei de jongen er snel erachteraan, aarzelend.
"Het geeft niks," antwoordde Eva langzaam. Ze stond op en keek hem nog een keer aan in zijn boombruine ogen. Zijn glimlach verdween geruisloos.
Evenals zij zonder geluid te maken verdween.
Zand omringde hem als de schelpen die her en der verspreid lagen op de warme zomermiddag. Alle schelpen hadden een ander patroon, van zachtbruin tot lichtpaars. Ongesorteerd lagen ze om hem heen, niet op grootte, niet op patroon.
Al helemaal niet op hun mooiigheid.
Hij zat midden op het strand. Afwezig maakte hij sierlijke krullen in het zand, met af en toe een rechte streep erdoorheen. Zijn warme hand dwaalde af naar zijn zwarte bos krullen. De blauwe zee was slechts een paar meter van hem vandaan, zijn bruine ogen volgden de onregelmatige bewegingen van de zee. Boten vaarden doelloos, als vogels drijvend op het blauwe ruisende water.
Een melodie van vroeger verliet zijn lippen. Waarom waren zijn ouders heengegaan? Het paar dat altijd lachten, om alles en iedereen. Het gelach kwam vooral door hem.
Al was Adam nooit grappig geweest.
Die woonden dan samen onder een dak in een klein appartement, met hem erbij, een dertienjarig kind dat nooit bang was. Misschien was dat de reden waarom de klap zo hard aankwam. De klap die hem wakker maakte, terug naar de harde waarheid van de wereld waarin dood gelijk stond aan vergeten worden.
De herinneringen maken de persoon.
In de verte zag Adam een silhouet staan op de duinen, die hem nog niet had opgemerkt. Droevig stemgeluiden drongen zijn oren binnen, steeds zachter, want de persoon kwam dichterbij. Het stijlen, bruine haar werd zichtbaar, met erin een witte roos, wat ongepast leek in deze omgeving. Het enige wat een bloedmooie indruk gaf, waren haar dof groene ogen. Dezelfde kleur als het gras op de duinen.
Zwijgend nam zij plaats naast Adam, onder haar witte jurk kraakte schelpen. Het geluid dat erbij hoorde, hoorde hij wel, maar het resultaat was onzichtbaar. Het moest zeker pijn doen, al verroerde het bleke lichaam zich niet. Hij staarde haar aan. Daarna dwaalde zijn blik af naar de stukjes schelpen. Een breekbare glimlach speelde met haar lippen en zij schoof naar hem toe. Het zand bedekte de stukjes schelpen snel weer.
"Het spijt me," zei zij met een trillende stem. Zo trillend als de golven van de zee.
"Het geeft niet-"
Vragend staarde Adam haar aan, wachtend op haar naam. Zij keek hem ook lang aan, voordat ze doorhad wat hij wilde vragen.
"Eva. Mijn naam is Eva."
Hij stond op en stak zijn hand naar Eva uit. Aarzelend pakte ze hem aan. De warmte van hem vermengde zich met de kou die zij meebracht.
"Ik ben Adam," en hij hielp haar omhoog. Samen liepen zij op blote voeten naar de zee toe, naar het blauw, zacht lachend.
Zo lachend als zijn ouders vroeger deden.
Bladeren omringden haar als de zachte regen die naar beneden viel op deze late herfstavond. Alle bladeren hadden een andere kleur, van bloedrood tot aardebruin. Willekeurig bedekten zij de grond, niet op grootte gesorteerd, niet op kleur.
Al helemaal niet op pracht.
Zij zat midden op het zwarte bankje. Haar groene oog werd omringd door een blauwe, opgezwollen plek. Tranen vermengden zich met de neervallende regen op haar pijnlijke gezicht. Zachte snik geluiden vulden de omgeving, bereikten de bijna kale bomen. Haar koude hand veegde ruw de tranen weg, maar dat zorgde alleen voor meer kleine watervallen.
Een schreeuw om hulp verliet haar mond. Waarom moesten haar ouders haar overal de schuld voor geven? Het paar dat altijd met alles gooiden naar iedereen.
Inclusief Eva.
Dit keer was ze niet snel genoeg geweest en daardoor had een klein standbeeldje haar net onder de oog geraakt. Gekwetst was ze zo snel mogelijk het huis uit gerend en was door de haast haar jas vergeten. Nu zat ze hier kou te vatten. Misschien was ze morgen wel verkouden.
Geweld maakt geen verschil, hoeveel het ook is.
In de verte zag Eva een gestalte naar haar toe rennen. Naarmate die naderde, werden de bekende zwarte krullen zichtbaar. Toen hij haar zag, alleen zittend op een bankje in de regen, sprintte hij het laatste stukje zo hard hij kon. Buiten adem kwam hij bij haar aan.
Het bankje deukte wat in onder hun gezamenlijk gewicht. Het geluid dat erbij hoorde, hoorde zij niet, maar zij wierp er een blik op. Hij volgde haar blik. Daarna staarde hij Eva aan. Trillend zat zij daar, terwijl hij het warm had door de dikke jas.
"Alsjeblieft Eva."
Hij deed zijn natte jas uit en gaf hem aan haar. Met grote ogen staarde ze ernaar, maar uiteindelijk deed ze hem aan. Gestaagd steeg haar lichaamstemperatuur wat omhoog. Een glimlach verscheen op haar gezicht.
"Wat is er met je oog?" vroeg hij, wijzend naar het blauwe linkeroog.
"Niks," antwoordde ze snel.
"Niks?"
"Het zijn mijn ouders, Adam, ze ruziën met iedereen en alles. Soms verliezen ze de controle over hun woede en dan gooien ze met dingen," vertelde ze uiteindelijk. Het verborgen houden zou toch niet helpen, Adam zou doorvragen, net zolang totdat hij het wist. Zo was hij.
Adam trok een wenkbrauw op. Nu was er een ondeugende grijns zichtbaar.
"Ik weet wat je nodig hebt," sprak hij als een wijze man zijn woorden uit.
Voordat Eva erop in kon gaan, pakte hij haar koude hand vast en nam haar mee naar het grasveld. De regen viel met een nog grotere hoeveelheid naar beneden. Hij negeerde het. Zij niet.
"Dans met mij, jonkvrouw Eva. En laat de wolken maar door huilen." Adam tilde haar tedere lichaam op en liet haar vliegen als de witte duif die de tak kwam brengen.
De tak der hoop.
Sneeuw omringde hem als de sterren die zichtbaar waren op deze late winternacht. Alle sneeuwvlokken zagen er hetzelfde uit, al hadden ze ieder een uniek patroon. Ze waren niet gesorteerd op grootte of patroon.
Al helemaal niet op fraaiheid.
Diep in gedachte tekende Adam cirkels in de koude sneeuw, zijn vingers werden er koud door. Naast hem lag Eva in de witte deken, genietend van de heldere nacht. De rode muts bedekte het grootste deel van haar haren. Lachend pakte ze zijn nu koude hand vast, zij was zo slim geweest wanten aan te doen. Adam staarde haar aan in haar beeldschone groene ogen, waarin hij wel in kon verdrinken. Gelukkig wist zij hoe ze mensen daarvan moest redden.
"Sta op Adam," riep Eva lachend. Een paar seconden later stond hij tegenover haar, hij was slechts een paar centimeter groter. Dat hield geen van beide tegen.
Liefde is altijd al verklaard met een voorzichtige kus.
Haar lippen waren koud door de lage temperatuur van buiten. Maar dat maakte Adam niet uit. Hij genoot van haar manier van kussen, zacht, teder, voorzichtig met een vleugje passie. Ze verdiende de liefde die hij kort had gehad. En dit was zijn manier om het door te geven.
Lange tijd stonden zij daar, twee verloren zielen van de nacht, liefkozend elkaar kussend, om zo de liefde door te geven. Uiteindelijk was het Eva die de betovering van de hemelse kus verbrak onder de heldere sterrenhemel. Één ster viel naar beneden en liet een spoor van licht achter. Geen van beide hoorde het geluid dat erbij hoorde.
Allebei keken ze op, volgden elkaars blikken gericht op de nu onzichtbare ster.
"Doe maar een wens," en Adam liet zich vallen in de hoop sneeuw.
"Doe jij er ook maar één," gaf Eva haar mening erover. Ook zij ging zitten op de witte deken, naast hem, zoekend naar zijn vertrouwde hand.
"Dan," mompelde Adem in gedachte. "Dan wens ik dat er geen slang komt die wilt dat we van de appel eten." Een glimlach verscheen op zijn gezicht na die woorden. De glimlach die Eva van binnen verwarmden, de lach die de vut van leven in haar liet branden.
"Ik wens dat," en Eva staarde hem weer aan in de wondermooie bruine ogen. "Ik wens dat we nog lang en gelukkig leven in de tuin van Eden."
Onder het sterrenlicht, terwijl de sneeuw met een kleine hoeveelheid naar beneden viel, verklaarden twee verloren zielen met een totaal verschillende opvoeding elkaar de liefde.
Dat hun sterrenwensen nog altijd uit mogen komen.
JE LEEST
Letters van Inkt - Schrijfwedstrijd
RandomIs schrijven jouw passie? Houdt je van een uitdaging en wil je wel eens weten wat je allemaal kan? Schrijf je dan nu in bij deze schrijfwedstrijd. Een wedstrijd zoals velen hier op wattpad, maar toch net een beetje anders :)