Hoofdstuk 1

4 0 0
                                    

Half 6 's morgens. Zaterdag 10 mei. Ik zet mijn voet over de drempel van het huis, adem diep in om de zoete ochtendgeur te proeven. Ja, dit is de dag waarop alles zal beginnen. Een mooi begin van wat een fantastisch verhaal zal worden. Ik zie het mij later al -als oude oma in een schommelstoel, met 3 kleine spruiten voor mij zittend- vertellen aan hen. 'Op een dag die begon met een mooie ochtend en het gefluit van de vogels op de achtergrond, begon het.' Wat die 'het' inhoudt, weet ik nog niet. Maar wat ik wel weet, is dat het... TUUT. Ik schrik wakker uit mijn dagdroom. De taxi die ik daarnet in alle stilte in mijn kamer heb gebeld, parkeert zich nu op de parkeerplaats vlak voor mijn huis. Ik ren naar de taxi en spring er zo snel mogelijk in. 'Waar moet je zo vroeg heen, juffrouw?' vraagt de oude taxichauffeur met de truckerssnor. 'De luchthaven.' 'Compris!' en hij zet zijn zware voet op het gaspedaal, waarna we wegscheuren.
Snel kijk ik op naar mijn ouderlijk huis, waar ik mijn ouders niets vermoedend heb achtergelaten. Heel even voel ik een steek van schuldgevoelens in mijn buik, maar dan denk ik aan mìjn avontuur dat in handbereik voor me ligt. Door over de drempel van mijn huis, in de taxi te stappen. Zo heb ik het avontuur met beide handen gegrepen. Figuurlijk bedoeld dan. Mijn ouders zullen het later wel begrijpen. Ik ga ze regelmatig iets van me laten horen. 'Merde! Die pigeons!' Opnieuw schiet ik wakker uit mijn dagdroom. Ik zie dat we zijn aangekomen in Zaventem, de luchthaven. Op de plaats waar Truckerssnor wil parkeren, zitten er wel honderd duiven. Niet echt honderd duiven, je snapt het wel. De Truckerssnor zit uitbundig in het Frans te schelden op de duiven, omdat ze weigeren hun vleugels open te klappen voordat hij grofweg een halve meter is genaderd. Hij rijdt verder, voor een duif-vrije parkeerplaats. We passeren een klein hotelletje. Ik zeg tegen Truckerssnor dat hij mag stoppen. 'Dix-sept euros, juffrouw'. Ik grabbel in m'n broekzakken, waar ik tussen al de andere papiertjes en vuiligheid nog een verkreukeld briefje van 20 euro vindt. Ik geef het aan hem, en terwijl hij weer in het Frans zit te vloeken omdat mijn wisselgeld tussen zijn zetel en het portier is gevallen, kijk ik naar het hotelletje. Oud. Het enige wat ik erover kan vertellen. Ik krijg mijn wisselgeld en stap uit. 'Au revoir' roept de Truckerssnor nog, maar ik hoor hem niet meer. Door 1 van de hotelramen zie ik een jongen terugkijken. Ongeveer even oud, of misschien zelfs 17 jaar. Ik wordt 17 binnen 2 maanden. Ik zie het mezelf al vieren, in Hawaii tussen alle surfboys. Dat terzijde, deze jongen zag er goed uit. Warrig, donkerbruin haar en voor zover ik kan zien van ver, heeft hij volle lippen. Volle lippen bij jongens. Dat is net zoals dat jongens dikke wimpers hebben. Zij hebben alle dingen waar meisjes tegenwoordig naar streven.
Opeens zie ik de jongen zijn mond openen. Hij draait zich om en praat tegen iemand die ook in de hotelkamer staat. Ik blijf nog 2 minuten dromend naar het raam staren, zonder dat iemand me uit datzelfde raam,, terug aankijkt.
'Hé!' Voor de derde keer al wordt ik opnieuw wakker geschrikt. 'Jezus, doe er iets aan' zeg ik tegen mezelf. Ik hoor opnieuw 'hé!' en ik kijk rond tot ik de bron van het geluid vindt. In de deuropening van het hotelletje staat de jongen, en hij wenkt me.

On my wayWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu