Hoofdstuk 1 - Anna
13 November 1943, het spoor naast de Hoofdweg
De remmen van de oude fiets piepten toen Anna haar voet abrupt op de rem drukte. Met een ruk kwam ze tot stilstand. Snel sprong ze van haar fiets af en gooide hem tegen een boom aan.
Ze was laat. Alweer.
Het spoor oogde verlaten, maar ze wist dat ze snel moest zijn. De Duitse soldaten konden elk moment langskomen. Ze hadden knarsende geweren en gerafelde schoenen, zoals elke ochtend, zo'n twintig minuten nadat de trein was langsgekomen. Dan hoorde je knarsende wielen en gerafelde stemmen, zoals Anna elke ochtend weer probeerde te vergeten.
Pratende mensen, schreeuwende mensen. Het ergst waren de huilende mensen. Gehuil dat door de muren van haar huis drong en haar nachtmerries vulde met onzichtbare monsters.
Ze wierp nog een blik om zich heen voor ze het spoor op liep. Het was haast ironisch hoe mooi de omgeving er was. Grote, knoestige bomen stonden langs de zijkant van wat ooit een wandelpad was geweest en bogen hun takken eerbiedig over het spoor. De herfst had de bladeren aan die takken in de kleuren van vuur geverfd. Aan de andere kant van het spoor was een langzaam stromend, helder beekje. Alles wekte de indruk dat ze zo in een schilderij was gestapt.
Behalve de reden dat ze er was, dan.
Vandaag lagen er zo'n tien brieven. Dat was meer dan gewoonlijk. Waarschijnlijk hadden ze het maximum aantal mensen per coupé weer opgevoerd, bedacht ze zich. De monsters.
Ze kon zich haast niet voorstellen hoe het moest zijn, in zo'n trein. Ze had de verhalen gehoord, over de bestemming van de treinen. Ze voerden de luisteraar van het officiële verhaal over werkkampen, dat de Duitsers graag wilden dat iedereen geloofde, naar plaatsen waar men met tientallen tegelijk werd vermoord.
Anna rilde en schudde dat laatste snel weer van zich af. Het liefst wilde ze daar niet over nadenken, want hoe onwaar een leugen ook is, hij is duizend malen makkelijker dan de waarheid.
Ze liep een stuk over het spoor, tot de plaats waar de meeste brieven lagen.
Haar lichaam was tot het uiterste gespannen toen ze bukte om de eerste brief op te rapen, nog vlug om zich heen kijkend om te controleren of er toch écht niemand aankwam. Tot haar opluchting was alles nog steeds zo kalm als toen ze aan was gekomen. Toch hield ze onbewust haar adem in terwijl ze de brief bekeek.
Hij was in een klein, kriebelig handschrift geadresseerd aan ene Milah Roozeveld. De envelop was smoezelig en had een klein scheurtje in de linkerhoek. Het adres was ietwat uitgeveegd.
Anna onderdrukte de neiging om de brief open te maken en te lezen wat de geliefde van Milah te zeggen had. Dat was niet waarom ze hier was.
Haar vriendinnen hadden haar al meerdere keren gevraagd waarom het dan wél was, maar ze had het nooit goed kunnen uitleggen. Het was een gevoel in haar onderbuik dat haar elke keer hierheen dreef. Het was het gevoel van machteloosheid, niets doen terwijl ze zoveel kon doen. Het was het gevoel dat er mensen weggescheurd werden uit hun omgeving, weg van hun vrienden en familie, wetend dat zij het verschil kon maken.
Anna was nooit iemand geweest die hulpeloos aan de kant stond, terwijl er vreselijke dingen om haar heen gebeurde. Zij was degene die opkwam voor kinderen die gepest werden, zij was degene die iets zei als de anderen dat niet durfden.
Ze zou zichzelf niet verraden omdat dat van haar gevraagd werd. Menselijk zijn was een gewoonte die ze niet kon breken.
Misschien was het stom, naïef of kinderlijk, maar Anna vertrouwde op haar gevoel. Ze riskeerde het om opgepakt te worden door de Duitsers, om haar familie in gevaar te brengen, ja, misschien zelfs haar leven, omdat ze wist dat ze haar hoofd rechtop zou kunnen houden als dat zou gebeuren.
Ze had heus wel gemerkt dat de Duitsers de laatste tijd steeds strenger werden, steeds hardere straffen uitdeelden aan mensen die ze op verzet betrapten, hoe angstvallig haar ouders het ook voor haar verborgen probeerden te houden. Toch hield het haar niet tegen – het maakte haar alleen nog voorzichtiger.Vlug raapte ze de laatste paar brieven op, stopte de stapel enveloppen in de grote, rafelige zakken van haar winterjas en rende naar haar fiets toe. Toen ze, na een laatste blik die ze om zich heen had geworpen, zeker wist dat niemand haar gezien had, reed ze zo snel mogelijk weer weg, de vredige kalmte die ze had aangetroffen net zo achterlatend.
De brievenbus stond op de hoek van de straat, bij het postkantoor. Zo vroeg in de ochtend was daar niemand, behalve de oude postbode, die in het kantoor de brieven aan het sorteren was.
Zo snel mogelijk duwde ze de doodsbrieven in de brievenbus. Ze belandden met een zachte plof op de bodem van de brievenbus. Opgelucht deed ze een stap achteruit, haar hart nog steeds bonzend in haar keel van het harde fietsen.
'Zo, alweer een brief aan het posten?' zei een stem. Anna draaide zich geschrokken om, proberend haar gezichtsuitdrukking normaal te houden. Was het een Duitser? Had hij haar gezien, bij het spoor?
Tot haar opluchting was het de postbode, die uit het kantoortje was gekomen en in de deuropening stond.
'Ja,' verzon ze snel. 'Het is voor een penvriendin.'
'Goed, heel goed,' zei de postbode, met een peinzende blik in zijn ogen. 'Men moet ook nog aan positieve dingen kunnen denken, in deze tijd.'
Toen draaide hij zich om en hobbelde weer het kantoortje in.
Een stuk langzamer dan ze gekomen was, fietste Anna weer terug naar huis. Volgende week weer, beloofde zichzelf.
In de verte kwam de zon op.
JE LEEST
Vergeet me niet
Historical Fiction// Winnaar van People's Choice Award in de categorie Historische Fictie // De jonge vrouw schoof het raampje een tiental centimeters omhoog en liet de wind haar haren uit haar gezicht blazen. Toen stak ze de brief uit het raam. Haar hand trilde t...