Hoofdstuk 2 - Judith

277 35 8
                                    


Hoofdstuk 2

20 November, 1943, trein naar Westerbork

De trein raasde over het spoor, het landschap als een waas voorbij suizend aan de inzittenden. Judith probeerde haar gedachten op orde te krijgen, maar dat was nog niet zo makkelijk. Het ruwe hout van de wand van de trein prikte in haar rug, maar dat was de enige manier waarop ze kon gaan zitten. De trein was volgepakt met mensen, alsof ze vee waren. Ze zat ingeklemd tussen een oude man en een moeder met een baby op haar schoot.
Bij de gedachte aan haar eigen twee dochtertjes alleen al, sprongen de tranen in haar ogen.

Nog steeds kon ze het zweet in haar handpalmen voelen, de angst die door haar lichaam was gevloeid toen de Duitse soldaten haar hadden stopgezet, midden op straat.

Ze was onderweg geweest naar het onderduikadres, met de laatste spullen die ze nodig hadden. Ze was alleen nooit aangekomen; de Duitsers hadden naar haar persoonsbewijs gevraagd en ze had de grote, gestempelde J als een brandmerk op haar voorhoofd voelen staan. Ze had gelogen toen ze vroegen of ze familie had, hun bestaan ontkennend om ze een kans op bestaan te geven.

Vijf minuten had ze gekregen, thuis, om spullen te pakken, terwijl de Duitsers ongeduldig stonden te wachten voor de deur. Vijf minuten om een greep te doen in haar leven en te kiezen wat er het houden waard was, en wat niet. Vijf minuten om emotie te scheiden van ratio – waar ze niet in geslaagd was. Ze was redelijk kalm geweest terwijl ze achtergebleven kleding, toiletspullen en foto's in haar koffer had gepropt. Herinneringen boven winterjassen.

Na de vijf minuten hadden ze haar ruw vastgepakt en meegevoerd naar de schouwburg. Daar was het alsof ze in een spiegel keek. Honderden paren doffe ogen staarden terug, honderden ingevallen gezichten omringden ze. Drie dagen van proberen niet om zich heen te kijken. Drie dagen van eenzaamheid, ingehouden tranen, onzekerheid, angst dat ze haar familie zou zien binnenkomen.

Toen werden ze in de trein geduwd. De dodentrein, zoals ze hem in gedachten noemden, omdat alles wat ze kon zien als ze om zich heen keek, dode mensen waren.

Wat er met haar zou gebeuren en waar ze heen ging, wist ze niet. Dat ze niet zou terugkeren, daar was ze vrij zeker van.

Langzaam had ze mensen uit haar omgeving zien verdwijnen, tussen haar vingers door zien glippen. Ze had geweigerd hetzelfde te laten gebeuren met haar gezin. Samen met haar man was ze naar een plek gaan zoeken om onder te duiken.

Dat was lastiger dan ze hadden verwacht. Een heel Joods gezin verbergen in je huis, was nu eenmaal iets waar een grote straf op stond. Hun vrienden en familie hadden hen geweigerd toen ze het vroegen, hun eigen familie naar voren halend. De Duitsers werden steeds strenger, zeiden ze. Het wordt tijd om aan onszelf te denken. Het spijt ons.

Hypocrieten! had Judith naar hun gezicht willen schreeuwen. Ons eten en onze geschenken willen jullie wel, maar zodra we Joods zijn, hoeven jullie ons niet meer! Ineens was een geloof meer geworden dan waar het voor stond, behalve voor de gelovigen zelf.

Ze had gezwegen.

Uiteindelijk hadden ze toch iemand gevonden die bereid was hun onderdak te verlenen. Het was een ver familielid van haar man, die in een grote boerderij woonde, net buiten de stad. Ze had de zolderkamer vrij gemaakt. Binnen drie dagen zouden ze erin trekken. Hun vrijheid moesten ze opgeven voor vrijheid.

Alles was voorspoedig gegaan, tot ze op de laatste dag nog één tas met kleding op moesten halen. Eerst had haar man het willen doen, maar ze had tegengeworpen dat mannen meer opvielen dan vrouwen, en dat zij het wel zou doen.

Uiteindelijk had hij ingestemd, maar niet zonder haar op het hart te drukken heel erg voorzichtig te doen. Ze had zijn bezwaren weggewuifd en gezegd dat ze hoogstens een halfuurtje weg zou zijn.

Haar man zou waarschijnlijk wel doorhebben wat er aan de hand was. Hij was niet dom. Ze vroeg zich af wat hij tegen de kinderen zou zeggen.

Ze moest hen een brief schrijven, dat stond vast. Ze had wel eens brieven op het spoor zien liggen, als de trein net langs was geweest. Er waren weinig mensen die ze op durfden te rapen, maar het was het proberen waard.

Ze haalde diep adem en deed haar koffer open, om er een ansichtkaart uit te halen. Het was een oude, versleten ding, dat ze ooit op vakantie had gekocht, als aandenken. Ze had nooit gedacht hem ooit nog nodig te hebben. Het deed haar terug verlangen naar de tijd dat ze nog dingen kon kopen zonder ze nodig te hebben.

Ze haalde een klein potloodje uit haar zak en begon te schrijven.

Liefste,

Ik kan niet heel veel schrijven, voor het geval deze brief niet aankomt waar hij aan zou moeten komen.

Ik zit in een trein, die naar een dezer dagen bekende bestemming rijdt. Veel mensen willen blijkbaar heen waar ik heen wil.

Ik hoop dat jullie aan me blijven denken, terwijl ik weg ben. Ik zal jullie zeker missen, denkend aan de goede oude zolderkamer.

Geef onze twee eendjes een dikke knuffel van me – misschien is het wel de laatste die ze van me krijgen in een lange tijd.

Ik houd van je,

Judith.

Ze hield het kort, bang dat ze anders te veel zou verraden. Als de brief bij de Duitsers terecht zou komen, moest niets verraden dat zij en haar familie Joods waren. Haar man zou het wel begrijpen; dat was tenslotte waar het om ging. 

Ze schoof resoluut het raam naast zich open en gooide de brief naar buiten. Hopelijk zou de brief aankomen waar hij hoorde te zijn: thuis.


A/N

Hallo, lieve lezers.

Ik heb momenteel toetsweek, dus dat verklaart waarom ik niet zo veel online ben, maar gelukkig heb ik wel tijd om een hoofdstuk te plaatsen. Volgens mij had ik het nog niet gezegd, maar er komt elke dinsdag middag/avond (waarschijnlijk avond, want ik ben lui) een update. Hopelijk vinden jullie het een beetje leuk om te lezen, want ik heb er echt vet erg mijn best op gedaan. Geen haatcomments achterlaten, dus.
Alvast bedankt.

Groetjes, Cacaoboon.

Vergeet me nietWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu