Hoofdstuk 4 - Anna

235 32 9
                                    

Hoofdstuk 4

20 November, 1943, Dorpsstraat 17

'Niet weer, niet weer, niet weer,' vloekte Anna, terwijl ze tevergeefs probeerde haar sokken en schoenen tegelijkertijd aan te trekken. Ze was voor de zoveelste keer te lang doorgeslapen. De trein was al lang langs geweest.

Toen ze eindelijk haar schoenen aanhad – de veters liet ze los hangen, strikken had ze altijd al verspilling van tijd gevonden – vloog ze de trap af.

'Ik ga, moeder! Tot vanmiddag!' riep ze, terwijl ze haar jas aantrok. Haar moeder kwam de gang in gelopen.

'Moet je niet eerst ontbijten?' vroeg ze bezorgd.

'Nee, moeder. Rosa wacht op me,' loog Anna. 'Ik ben al laat.'

'Nou, als je het zeker weet,' zei haar moeder bezorgd. 'Je moet wel oppassen, ja? Er staat een stevige wind.'

'Ja, moeder,' zei Anna gedwee en gaf haar moeder een kus op de wang.

'Tot vanmiddag dan maar. Veel plezier op school,' zei haar moeder en sloeg even haar armen om Anna heen. Het was een ietwat vreemd gezicht, de zestienjarige Anna die al een kop boven haar moeder uitstak en wat ongemakkelijk de omhelzing van haar moeder onderging, maar dat kon haar moeder niets schelen. In deze tijden kon elke omhelzing de laatste zijn.

'Dank u wel. Tot vanmiddag,' zei Anna gehaast en trok de deur open. Ze zwaaide nog voor een laatste keer en sloeg toen de deur achter zich dicht.

Daar ging ze, op weg naar brieven van mensen die probeerden op te maken voor de laatste omhelzing die ze nooit hadden kunnen geven.

Het waaide hard, en Anna moest flink trappen om vooruit te komen. De takken van de bomen regenden rode bladeren en af en toe werd haar uitzicht geblokkeerd door een vlaag die haar richting in woei. De zon werd overschaduwd door grote, donkergrijze regenwolken, die er uitzagen alsof ze elk moment konden openbarsten en een stortvloed over haar konden loslaten. De huizen aan weerszijden van de brede weg schoten aan haar voorbij, terwijl de wind haar donkere haar in haar ogen blies.

Toen ze bij het spoor aankwam, bleken alle brieven weg te zijn gewaaid. De witte enveloppen staken normaal gesproken fel af tegen het vergelende gras, maar vandaag kon ze er geen enkele ontdekken.

Alles zat haar tegen vandaag. Het leek wel alsof het weer haar wilde waarschuwen, maar toch sprong ze van haar fiets af. Waarschuwingen waren voor mensen die niet zeker waren van hun zaak.

Al snel had ze twee brieven gevonden, maar ze wist dat er meer moesten liggen. Even keek ze om zich heen en besloot toen het spoor over te steken.

Het leek rustig om haar heen, maar toch voelde het alsof er elk moment iemand uit de bosjes kon springen. Elke spier in haar lichaam stond ze gespannen terwijl ze verder zocht naar brieven. Alleen het geluid van de wind vergezelde haar terwijl ze een derde en een vierde brief opraapte tussen het met planten begroeide spoor.

Een stuk verderop zag ze nog een vijfde liggen. Uit gewoonte richtte ze zich even op en keek om zich heen. Haar adem stokte toen ze een Duitse soldaat ontwaarde, zo'n honderd meter verder weg, maar nog steeds akelig herkenbaar.

Ze hapte naar adem.

Paniek borrelde in haar op en haar hele lichaam verstijfde. Wat moest ze doen? Wat kón ze doen?

Naar haar fiets rennen en maken dat ze weg kwam, klonk als een geruststellende lafheid. Naast haar lag echter, binnen handbereik, een envelop. Ging ze een keer voor haar eigen veiligheid, of voor een laatste kreet van iemand aan de wereld?

Ze wierp nog een blik op de soldaat, wiens silhouet donker afstak tegen de kleurrijke omgeving. Ze had altijd al geweten dat zoiets zou gebeuren. Op een zeker moment zou er iemand achter komen, daarover had ze zich geen illusies gemaakt. Over de mogelijkheid om weg te rennen had ze nooit nagedacht – haar fantasieën waren meestal gevuld met een cirkel dreigende Duitsers om haar heen, die haar regelrecht meenamen naar een gevangenis.

De eenzame soldaat aan de horizon was een bijna zielige vertekening van de werkelijkheid, maar hij was er wel. Dit was de werkelijkheid. Hoe hartverscheurend de brieven ook mochten zijn, dat was papier en papier redde je leven niet.

'Sorry,' fluisterde ze, tegen niemand in het bijzonder. Toen rende ze naar haar fiets en reed weg. De wind blies haar haren in haar gezicht.

Misschien was dat wel waar oorlog om ging. Je eigen leven boven dat van anderen stellen.

De hemel antwoordde met regen.

Vergeet me nietWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu