Hoofdstuk 1

36 4 8
                                    

Terwijl mensen in zwarte kleding elkaar huilend in de armen vielen, staarde ik naar het gat in de grond voor me. Het idee dat het lichaam van mijn moeder in dat gat begraven zou worden was misselijkmakend. Men verwachtte dat ik vandaag, op deze "donkere dag", zou spreken als enige zoon. Ik was dat niet van plan geweest, zelfs niet als het mijn moeders laatste wens geweest zou zijn.

Wanneer mensen dood waren, waren ze dood. Ze konden ons niet meer horen, niet meer zien. Ze wisten niet wat er hier op aarde gebeurde, of wie er op hun begrafenis was komen opdagen en wie het af had laten weten. Ze warengewoon weg. En naar mijn mening was er niets zo zinloos als spreken tegen iemand die je niet meer kon horen en die nooit meer zal antwoorden.

Tijdens de condoleance was ik de enige in de rij. Mijn moeder had verder geen familieleden waar ze contact mee had. Dus schudde ik in mijn eentje de handen van mensen die ik nog nooit had ontmoet die mij veel sterkte wensten na dit "grote verlies."
Ik ging weg voor de koffie en cake op waren. Het idee dat mensen het gepast vonden om cake te eten op een begrafenis van iemand waar je nooit een poot voor uit had gestoken vond ik werkelijk krankzinnig. Ik was er haast zeker van dat mijn moeder op haar sterfbed alleen mijn gezicht had gezien, afgezien van die van de doctoren natuurlijk. En nu was de zaal gevuld geweest met mensen die klaarblijkelijk in diepe rouw waren. Hypocriet.

Ik knoopte het bovenste knoopje van mijn overhemd los nadat ik achter het stuur van mijn Peugeot 206 was gekropen. Het was een oud en gammel bakkie, maar zolang hij het nog deed nam ik er genoegen mee. Ik startte de motor en reed zonder om te kijken naar huis.

Thuis wachtte er niemand op me, zoals er nooit iemand op me wachtte als ik thuiskwam. Nadat ik mijn jack over een van de eetstoelen had gegooid keek ik kort om me heen. Mijn woonkamer was kaal en verre van gezellig. Er was geen plant of fotolijstje te bekennen om het wat aan te kleden. Afgezien van de leeslamp die in de hoek van de kamer stond, was alles eigenlijk enkel van praktische waarde: een bank, een salontafel, een veel te oude televisie en een eettafel met stoelen. Ik hechtte niet veel waarde aan mijn interieur en snapte dan ook niet waarom mensen op tweede Paasdag massaal naar woonboulevards trokken om veel te dure - vaak onnodige - spullen voor in hun huis te kopen. Alsof je gelukkiger werd van een dure stoel van Chesterfield dan van een stoel van Ikea.
Ik plofte op mijn doorgezakte leren bank en slaakte een diepe zucht. Ik voelde me wees, hoewel je volgens het woordenboek pas een wees was wanneer je allebei je ouders was verloren. Ik wist überhaupt niet of mijn vader op dit moment nog in leven was en of hij het wist van mijn moeder. Dat ze ziek was geweest.

Dat ze nu dood was.

Het drong verdomme nu pas tot me door dat ik helemaal alleen was. Ik voelde me niet verdrietig om het verlies van mijn moeder. Op het moment dat je niet meer in staat bent om op eigen kracht naar het toilet te gaan of je aan te kleden, gaat het snel bergafwaarts. Mijn moeder zei vaak tegen me dat, mocht het zo ver zijn, ze niet gereanimeerd wilde worden. Toen het moment daar was en haar hart er daadwerkelijk mee op hield had ik tegen de zuster geschreeuwd dat het me geen zak uitmaakte dat mijn moeder een verklaring had ondertekend om dit vast te laten leggen. Ik wilde mijn moeder terug, het was te vroeg. Ik was nog niet klaar om haar ook te verliezen.
De zuster heeft niet naar me geluisterd.

Ik trok de lade van mijn salontafel open. Er lagen wat losse bierviltjes in, een flesopener en een spel kaarten. Het cellofaan zat er nog omheen, ik had het ooit bij de boodschappen gekregen. 'Het is erg leuk om met je vrienden te spelen!' had het tienermeisje achter de kassa tegen me gezegd. Ik had haar een wrange glimlach toegeworpen. Vriendschap was iets ingewikkelds. Mensen waren niet te vertrouwen en om vrienden te zijn moest je elkaar kunnen vertrouwen. Dat is nou precies waar het probleem lag voor mij. Wanneer je mensen binnen liet, wist je nooit wat ze gingen doen. Dat gevoel van onmacht vond ik zo verschrikkelijk dat ik "eeuwige vriendschap" voorgoed had afgezworen. Toch bewaarde ik het kaartspel, just in case.
Ik schoof de bierviltjes opzij en pakte het envelopje wat eronder verborgen lag. Ik draaide het envelopje om en keek naar de sierlijke letters. "Papa" stond erop geschreven. Ik herkende mijn moeders handschrift uit duizenden. Mijn handen trilden toen ik de foto uit het envelopje haalde. Mijn moeder had het me een aantal weken geleden gegeven, voordat ze haar huis moest verlaten en werd opgenomen in het hospice. Ik had het nog niet geopend omdat zijn gezicht wel de laatste was die ik had willen zien.

Op de foto stond mijn vader zoals ik hem herinnerde. Of althans, zoals ik dacht hem te herinneren. De laatste keer dat ik hem zag moest toch minstens dertien jaar geleden zijn geweest. Twaalf jaar was ik toen hij mij en mijn moeder achterliet om zijn geluk te zoeken in Italië, zijn vaderland. Geen afscheid, geen brief. Hij was gewoon weg, alsof hij nooit bestaan had. Toch heeft nooit iemand de leegte die mijn vader achterliet kunnen vullen. De hoop dat hij - zoals je zo vaak op tv zag - uit het niets op zou duiken om me te verassen op mijn diploma-uitreiking of op een van mijn verjaardagen had ik allang opgegeven.
Mijn vader was een knappe man, al zei ik het zelf. Ik leek niet veel op hem, al vond mijn moeder dat mijn ogen en gelaatstrekken een exacte kopie van mijn vader waren. Ik hoopte maar dat ik niet het karakter van mijn vader had, want dan mocht ik hem bij voorbaat al niet.
In deze afbeelding had mijn vader een snor en een bril die veel te groot waren voor zijn gezicht. Zijn haar was donkerbruin met een licht rode gloed. Hij had geen krullen, maar zijn haar was ook niet helemaal stijl. Een beetje zoals de zee op een kalm moment: een golfje hier en daar. Hij droeg een geruit overhemd en een gouden halsketting met een Katholiek kruis. Ik had er ook zo eentje van hem gekregen voor mijn eerste communie. De dag dat ik hem voor het laatst heb gezien is de laatste dag geweest dat ik die ketting had gedragen.
'Ik ga je vinden, zak,' fluisterde ik tegen de foto alsof ik verwachtte dat de afbeelding terug zou spreken. Mensen op foto's leken al net zo dood als mensen in een doodskist.

Een Rugzak Vol HaatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu