Vals

11 1 2
                                    

Proloog

Alles is wit. Lichtgevend wit. Ik knipper een paar keer met mijn ogen. Het blijft wit. Wat is er gebeurd? Ben ik dood? Ik weet het niet. Maar ik ben niet bang. Het wit is zo mooi. Ik kan het zelfs voelen. Het is zacht, als donsveertjes. Achter me is nog meer wit. Maar het ziet er anders uit. Doffer. Met grijze barstjes. Het lijkt of er daar iets op me wacht. Iets wat ik eerst moet loslaten. Beelden flitsen door mijn gedachten. Een auto. Lachende meisjes. Een ruzie. Een donkere gang. De loop van een geweer. Ik kan het niet plaatsen. Het is alsof ik naar een film staar waar ik halverwege in ben gevallen. Ploteseling  hoor ik gefluister. 

'Ik heb op je gewacht.'

De woorden klinken ver weg.

'De anderen zijn er niet meer'

Het geluid heeft zich verplaatst. De stem is nu ter hoogte van mijn oor

  'Je bent helemaal alleen.'

Ik voel iets warms langs mijn voorhoofd strijken. Huid op huid. Iemand gilt. Het klinkt afschuwelijk. Ben ik dat? Het wit breekt open, wordt vager. Opeens voel ik me zo verdrietig. Mijn handen proberen het wit te vangen. Lucht glipt tussen mijn vingers door, waaiert onder mijn benen vandaan. Ik val, steeds sneller en sneller. De grond komt razendsnel dichterbij. Met een klap kom ik neer. Ik hap naar adem en begin te hoesten. Mijn ogen springen open. Alles is nog steeds wit. Misschien ben ik echt dood. Mijn hoofd rolt een stukje opzij. Ik leef nog; doden kunnen hun hoofd niet bewegen. Ik weet niet of dit inzicht een opluchting of een teleurstelling is. Er kietelt iets langs mijn wang. Sneeuw zie ik. Heel veel sneeuwwitte sneeuw. Ik lig op mijn rug in een bed van sneeuw. Vreem genoeg heb ik het niet koud. 'Mama,' wil ik roepen, maar de woorden blijven hangen in mijn hoofd. Wanhopig probeer ik het gezicht van mijn moeder voor me te zien. Maar ik kan me niet herinneren hoe ze eruit ziet. Ik kan me niks meer herinneren. Ik weet niet wat er is gebeurd. Ik weet niet waarom ik hier lig. Ik weet zelf niet meer wie ik ben. De wind blaast over mijn wangen. Ik moet huilen. Heel langzaam ontwaken de zenuwen in mijn lichaam. Ik begin dingen te voelen. Kou. Pijn. Mijn hoofd stroomt over van de pijn. Ergens achter me beweegt iets. Brekende takjes. Geristel. Ik ben bang, maar ik weet niet waarom. Plotseling hoor ik van een andere kant een hoge meisjesstem. 'Waar ben je?' roept ze. 

Zou ze naar mij op zoek zijn? Ik moet weer huilen. Ik ben hier, wil ik zeggen, maar het lukt niet. 

'Waarom antwoord je niet?' zegt ze paniekerig. 

Ik ken het meisje. Dat weet ik zeker. Maar ik ben haar naam vergeten. Het geluid achter me komt dichterbij. Ik hoor nu ook een zacht gehijg. En schoenen die in de sneeuw stampen. 

'Ik ga je zoeken,' roept het meisje. 

Ze moet hier niet komen. Het is hiet niet veilig. Ga weg. Ga weg. Ga weg. Met mijn gedachten stuur ik de boodschap naar haar. Alsjeblieft, vlucht nu het nog kan. Maar het meisje luistert niet. Ik hoor haar voetstappen in de sneeuw. Licht en aarzelend. Heel anders dan de zware, logge bewegingen achter me. 

'Hallo?' roept ze. 'Ben je daar? Kun je iets zeggen? Alsjeblieft?'

Haar woorden drijven weg in de vrieslucht. Opeens is het doodstil. Het gehijg achter me is gestopt. Het meisje zwijgt. 

'Nee.' Zeg ik dit? Het is zo zacht en schor dat ik het zelf amper kan verstaan. Toch heeft het effect. Het gehijg achter me begint weer, nog sneller en nog gretiger adn daarnet. 

Het meisje zegt: 'Godzijdank, ik kom er aan.' 

Nee. Nee. Nee. Blijf daar. Maar de woorden zitten opgesloten in mijn hoofd.

'B-ben je daar? Zeg alsjeblieft iets. H-het is hier zo donker,' zegt het meisje. Haar stem klinkt luider. Dichterbij. Ik moet haar waarschuwen. Voorzichtig beweeg ik mijn rechterbeen. Het lukt. Ook mijn linkerbeen werkt mee. Ik draai me op mijn zij en ga op mijn knieën zitten. Pijn explodeert in mijn hoofd, kruipt naar beneden langs mijn rug naar mijn armen, benen, voeten. Ik kokhals en geef over. een paar seconden blijf ik roerloos naar mijn braaksel staren. Mijn spieren spannen zich. Op handen en voeten kruip ik door de sneeuw. Alle kracht die ik nog over heb, is geconcentreerd in deze beweging. De sneeuw strekt zich als een reusachtige, rimpelloze zee voor me uit. In het midden verrijst een auto, als een soort oorlogsschip. Mijn vingers zijn gevoelloos door de kou en mijn spijkerbroek is doorweekt. aar ik mag niet opgeven, ik moet door gaan. Stukje bij beetje kom ik vooruit. Mijn hoofd hangt tussen mijn armen en slierten speeksel druipen uit mijn mond. 

'W-wie is daar? Ik ben niet bang voor je. E-echt niet.'

Haar stem. Ik kijk omhoog en zie e gestalte van het meisje op slecht een paar meter afstand. Haar gezicht is verborgen in het donker van de nacht. 'Nee,' mompel ik hijgend van de uitputting en pijn. Het meisje beweegt.

'Neeeeee!' gilt ze. 'Neeeee!'

Ze rent in mijn richting. Drie meter. Twee meter. Eén meter. Met elke stap komt ze dichterbij. Haar contouren worden steeds duidelijker. Pas nu ze voor me staat, kan ik haar gezicht zien. Zwarte mascarasporen kronkelen over haar wangen. Ze heeft gehuild, dat kan niet anders. 

 'O, lieverd.' Ze hurkt en pakt mijn gezicht vast. 'Ik wist niet waar je was. Ik was zo bang, zo bang' Haar vingers strelen mijn wang. 'Het komt goed. Ik ga hulp halen,' zegt ze.

Ik wil het meisje zo graag geloven. Opeens zie ik haar blik veranderen. Opluchting maakt plaast voor verbazing, gevolgd door angst. Haar ogen staren naar een punt achter mij. Ze krabbelt overeind en gaat staan. Ik draai mijn hoofd om. Nog voordat ik zie wie er achter me staat, weet ik alles weer. Het is te laat om te vluchten.

--------------------

hee iedereen. ik schrijf steeds een stukje erbij. het zijn lange stukken maar erg spannend! Hopelijk lezen jullie mijn boek veel want het word heeeeel spannend :) 

Xxxx

ValsWhere stories live. Discover now