Proloog

728 44 37
                                    



Het was al avond. De lucht was donkergrijs en de donkere wolken zogen elk overgebleven licht op. Kort nadat het laatste gegil en het geluid van botsende zwaarden was weggestorven, leek hij uit zijn roes te komen. Het was klaar. Ze hadden gewonnen. Eindelijk. Hij liet vermoeid zijn sierlijke zwaard zakken - met een drakenkop aan het heft - en sloeg het zwarte bloed eraf om het vervolgens in zijn schede te stoppen. Het was voorbij. Maar nog geen tel later kwam Gabriël, zijn beste kameraad aanrennen, met een gefronste, mistroostige blik op zijn gezicht. 'Erath! Slecht nieuws...' Gabriëls stem klonk bezorgd en gaf hem een slecht voorgevoel... 

Een klein kindje maakte schattige geluidjes en liep buiten in het lange gras rond.  Het was een prachtige avond, vol flonkerende sterren aan de duistere hemel van Eridian. De moeder van het kindje glimlachte bezorgd en deed langzaam haar ketting af. Ze boog zich voorover, liet haar handen onder het nekje van het kindje glijden en maakte het slotje er omheen vast. Haar lip begon onophoudelijk te trillen en ze sloot haar ogen; ze moest zich vermannen. Ze slikte en streek zorgzaam wat haren van het meisje achter haar oor. 'Vergeet nooit dat je vader en ik heel veel van je houden. We zullen je vinden, dat beloof ik.' Haar hart bonkte in haar borstkas toen haar stem brak. Het meisje stopte met lachen. Ze moest voelen dat er iets niet klopte. 

Uit het niets klonk er gegil en een ijzig gekrijs, het soort dat je in elkaar deed krimpen van de pijn. 'Het is tijd.' Haar moeder schoof haar gekrulde haar uit haar ogen, en gaf haar dochtertje een afscheidskus op haar kruin. Met haar trillende handen tekende ze een runeteken op het voorhoofd van het meisje waardoor ze in slaap viel, tilde haar op en begon te rennen. Ze rende naar een meer vlakbij, langs een bospaadje waar ze de meeste kans had om niet ontdekt te worden. Gelukkig bereikte ze haar bestemming zonder problemen. Eenmaal bij het meer gebeurde alles heel snel. Ze sprak een aantal woorden, de ketting begon te gloeien, en ze legde het kindje in het meer. Ze lag vredig te slapen, met een klein vingertje in haar mond. Nog geen tel later was ze weg. 

Ze draaide zich om met tranen in haar ogen, nog steeds snikkend over haar kleine meisje die ze nu moest achterlaten. Zodra het veilig was zou ze haar terughalen. Opeens hield ze zich stil en bleef stokstijf staan. Een donkere aanwezigheid kroop over haar heen. Haar opmerkzame ogen scanden de omgeving en bleven hangen bij het bospad. Daar aan het eind stonden tien zwarte figuren. Het werd doodstil, de vogeltjes hielden op met zingen, zelfs de wind stopte met loeien. Ze hadden haar gevonden... ze moest vluchten, verdwijnen. Voor ze kon reageren kwamen de zwarte gedaantes dichterbij. 

Ze deinsde achteruit en de figuren zetten het nu op het rennen, terwijl ze afgrijselijke kreten afvuurden. Ze kwamen in haar hoofd, hun geluid deed je verlammen; ze kwam niet meer vooruit en stortte in het lange gras. Haar hoofd doodsbang schuddend klauwde ze zich omhoog, vastberaden weg te komen, te ontsnappen. Na drie pogingen, en nog maar vijf meter afstand tussen haar en de zwarte gedaantes lukte het haar omhoog te komen, ruimte te creëren tussen haar en het gruwelijke gekrijs. Ze begon te rennen zo hard ze kon en haar achtervolgers volgden. Achter haar klonken zware, houterige voetstappen en af en toe een woedende grauw. Ze racete over de vlakte, rakelings langs een groep doornstruiken die uit het niets opdoemden. Achter haar hoorde ze haar achtervolgers dichterbij komen. Uit haar ogen sprak geen verbazing, enkel vastberadenheid en ze zette nog een tandje bij. Het landschap vloog voorbij. Een klein eindje nog... een heel klein eindje nog... 

Ze was bijna bij de rand van het bos, waar er zich nog een portaal bevond. Daar zou ze kunnen ontsnappen. De rivier was dichtbij, je kon het water vanaf hier al bulderend op je af horen komen. Het bos was verlaten, maar ze voelde de aanwezigheid van haar achtervolgers. Eindelijk zag ze voor zich de donkere baan van de rivier en haalde opgelucht adem. Ze nam een moment om achterom te kijken en zag een aantal gedaantes in de bomen mee klauteren. Twee van de donkere figuren renden nog steeds achter haar, met grote houterige passen die elk een paar meter overbrugden, allebei gevaarlijk dichtbij. Ze maakten een sprong en in een razend tempo zag ze ze op haar afkomen. Het was te laat om weg te komen. 

De een kwam met een harde klap op haar rug neer, die alle zuurstof uit haar longen sloeg en ervoor zorgde dat ze ter aarde viel, terwijl de ander met zijn door gif doordrenkte dolk naar haar been uithaalde, waar meteen in een gestaag tempo bloed uit begon te stromen. De dodelijke wond brandde verschrikkelijk en ze schreeuwde het uit van de pijn. De tranen stroomden over haar wangen en de duistere pijn weerhield haar om op te springen en haar vlucht te hervatten. Ze kon geen kant op. 

Het kindje sliep door, zich niet bewust van de laatste pijnlijke seconden van haar moeder, op een plek duizenden kilometers van haar vandaan. Niet wetend dat wanneer ze wakker zou worden er een hele andere wereld voor haar zou opengaan. 

Drakenridders - Uitgegeven!Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu