'Where am I?'

6 0 0
                                    




Alles is zwart. Het is mistig. Ik kan me niet bewegen. In de verte zie ik iets. Ik zweef. Ik kijk om me heen. Ik kom dichterbij. Ik zie een vrouw. Ze is lang. Ze staat met haar rug mijn kant uit. De vrouw kijkt langzaam om. Ik heb een knoop in mijn buik. Alles begint te schudden. De vrouw heeft een wit masker op. Steeds langzamer kom ik dichterbij. Ik begin bang te worden. Ik begin sneller te ademen. Ik ben bijna bij de vrouw. Alles gaat meer schudden. Mijn ogen worden groot van de angst. Waar is mama. Waar is papa. Waar is thuis. Waar ben ik.

Ik schrik wakker en ga zitten. Waar ben ik? Ik kijk om me heen. Ik zit op een oude koffer in een vieze ruimte met leidingen. Bij sommige leidingen vallen een paar druppels water uit. De koffer waar ik op zit is bruin. Hij is open en op de binnenkant van het deksel hangen twee foto's die ik niet ken. In de koffer zelf zit allemaal rommel. Ik sta op. Er liggen een paar plassen water op de grond. Ik voel me hopeloos. Ik ben alleen. Dan komt pas de grote vraag. Wie ben ik? Ik probeer na te denken, maar niks komt in me op. Ik sla mijn armen om me heen. Er komen tranen in mijn ogen. Stop, Six, stop met hopeloos zijn. Dat zou je mama zeggen. Wacht, Six? Dan komt het op. Mijn naam is Six en ik ben negen jaar oud. Ik kijk naar mijn gele regenjas en blote voeten. Nee, dat is alles. Dat is alles wat in me op komt. Nu moet ik verder. Ik moet een uitgang vinden. Ik moet hier wegkomen. Ik loop naar voren en mijn voeten stappen in een plas water. Het water kriebelt aan mijn voeten. Dan zie ik een donkere gang. Ik voel hoop opkomen. Ik kom weg uit deze kleine nachtmerrie. Ik loop richting de gang, maar stop. Het is zo donker. Ik haat donker. Ik voel in de zakken van mijn regenjas. Er zit iets in de linker zak. Ik haal het eruit en glimlach. Een aansteker. Ik steek hem aan en stap het donkere in. Ik stap in een paar waterplassen, maar stop niet. Boven me gaan de leidingen door. Soms vallen een paar druppels op mijn hoofd. Ik loop lang een paar dozen. Plots rennen er een paar mensjes, tenminste ik denk dat ze mensjes zijn, in het rond. Ze zijn wit en hebben een wit hoedje dat lijkt op een paddenstoel. Sommige trekken hun hoedjes naar beneden en rennen weg. Een paar rennen al gelijk weg. Eén van de mensjes blijft staan en kijkt me nieuwsgierig aan. Ik zwaai en hij zwaait terug. Plots komt er een ander mensje aan en trekt hem mee. Dan ben ik weer alleen met mijn aansteker. Dan komt er plots een flashback.

Ik zit met een geel jurkje in een kamer. De kamer is rood. In  het midden staat een hemelbed. Aan de linker muur staat een ouderwetse bruine kast. Helemaal rechts is een deur die dicht is. Aan de wand hangen verschillende foto's. Een paar van misvormde kinderen. Een paar van ogen. Een paar van de vrouw die ik in mijn kleine nachtmerrie zag. En heel veel andere. Ik zit op de grond. In de wand voor me zit een gat waar ik zo in zou kunnen kruipen. Ik lijk te wachten op iets, of iemand. Plots komen er een paar van die witte mensjes uit. 'Lang niet gezien nomes,' zeg ik. Mijn stem is zangerig. Ik glimlach. Eén van de nomes komt op me af. Hij kijkt me aan. Ik leg mijn hand plat op de grond. De nome springt erop. 'Heeft de janitor weer slechte dingen gedaan?' vraag ik. De nome knikt. 'Ik wou dat ik hier kon ontsnappen,' zeg ik en ga liggen.

De laatste zin die ik zei vaagde weg. Dus het zijn nomes. En wie is de janitor? Ik loop door met mijn aanstekertje. Dan splitst de gang. Je kan rechtdoor of je gaat links. Ik kijk om het hoekje. Op een groot rooster staat een Japanse porseleinen pop. Achter de pop loopt de kleine gang dood. Ik loop langzaam naar de pop. De pop is prachtig geschilderd in donkere kleuren. Ik doe mijn aansteker uit en leg hem in mijn zak. Ik pak de porseleinen pop op en loop verder door de gang waar ik eerder door ging. Alleen kan ik niks zien. Doordat ik de pop vastheb, kan ik niet mijn aansteker pakken. Plots struikel ik over een leeg blikje. Ik val voorover en de pop valt uit mijn handen. Ik val op de grond en kijk gelijk op. De pop is gebroken. Uit de gebroken pop komt een donkerpaarse wolk. Ik kijk er nieuwsgierig naar. Wat is dat? Ik sta op, maar de wolk is al weg. Ik kijk nog naar de pop, maar loop dan verder met mijn aanstekertje.  Na nog een stuk lopen kom ik aan bij een ouderwetse kaarslamp. Hij is ongeveer even groot als een nome. In het midden is een lont. Ik steek met mijn aansteker de lamp aan. Ik zie een luik en loop ernaartoe. Ik pak het handvat en trek. Poe, wat is dit luik zwaar. Waarschijnlijk ook omdat hij bijna even groot is als ik. Plots schiet het luik omhoog. Ik val naar achter en beland op mijn kont. Ik sta op en loop naar de opening. Ik klim erin, pak mijn aansteker en steek hem aan. Het is een smallere gang. Ik kruip erdoorheen. Even later gaat de gang omhoog. Ik sta op en zie dat de gang splitst. De ene kant gaat verder omhoog en de andere kant gaat verder rechtdoor. Ik doe mijn aansteker uit en stop hem in mijn zak. Ik pak met mijn handen vast aan de rand en hijs mezelf omhoog. Ik klim erop en ga kruipend verder. Even later splits de gang weer. De ene kant gaat gewoon rechtdoor en de andere naar boven. Uit de gang die naar boven gaat komen druppels. De druppels vallen in het rooster onder hun en vallen verder naar beneden. Ik kruip over het rooster en voel hoe een paar druppels op mijn jas terechtkomen. Ik kruip verder. Even later zie ik de uitgang. Ik spring door de uitgang en kom terecht op een kist. De kist is van hout. Ik spring van de kist. In de muur links van me is een grote ijzeren deur. Volgens mij kan hij niet open. Ik loop door en kom bij een afgrond. Ik kijk naar beneden. Het is zo diep dat ik in plaats van de bodem, mist zie. Ik zet een stap naar achter. Er gaat een lange trap omhoog naar de andere kant. Ik zet mijn voet op de eerste trede en loop op de trap naar de andere kant. Boven me hangen enorme kettingen. Maar dan ook echt énorm. Versteld loop ik door. Terwijl ik naar de kettingen kijk, zet ik een stap naast de trap. Plots val ik naar beneden. Ik slaak een gil. Met één hand grijp ik de rand van de trap. Ik hijs me een klein beetje omhoog en grijp met mijn andere hand ook naar de rand. Met één vinger raak ik het aan, maar ik pak het net niet. Mijn andere hand begint nat te worden van het zweet. Ik probeer me nog een keer op te hijsen. Plots schiet mijn hand los. Mijn ogen worden groot, want ik weet wat mij te wachten komt. Ik wil nog grijpen naar de rand, maar het lukt niet meer. Ik val naar beneden. Mijn armen en benen hangen in de lucht. Ik gil. Waarom moet ik zo snel dood gaan? Ik begin te huilen. Ik blijf maar vallen. Ik zie hoe de trap steeds verder weg gaat. Ik val in de mist. Ik doe mijn ogen dicht. Er ontsnapt nog één traan. Ik geef me over. Ik stop met gillen en laat me vallen. Plots hoor ik een harde bons. Ik lig op de grond. Alles is zwart. Ik ben in ieder geval met één klap dood.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: May 13, 2017 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

The story of a little nightmareWhere stories live. Discover now