'Jasmijn, kom hier!' schreeuwt mijn moeder me achterna als ik met twee treden tegelijkertijd de trap op ren. 'Ik ben nog niet uitgesproken. Jasmijn! Als je niet onmiddellijk naar beneden komt dan zit je in de problemen, jongedame.'
Doffe klanken is het enige wat ik hoor. Doffe klanken die in ritme verdwijnen met het kloppen van mijn hoofd en mijn wazige zicht. Halverwege de trap struikel ik. Ik zoek naar mijn voeting, zoals ik mijn hele leven al doe, en wanneer ik deze gevonden heb, klim ik verder. Zo ver mogelijk weg van het geluid, zo ver mogelijk weg van de twee personen die ik in de kamer achterlaat.
Eenmaal boven open ik uit automatisme mijn kamerdeur, smijt die dicht, draai de sleutel om in het slot, duik op mijn bed en begraaf mijn gezicht in mijn kussens.
Voetstappen. Altijd weer die voetstappen. En het geklop, waarom altijd weer het geklop. Ik hoor mijn moeder schreeuwen en de stem van mijn vader, maar luister niet naar wat ze zeggen, wil ze niet horen. Terwijl het kussen steeds meer aanvoelt als de zee, alleen warmer en stroperiger.
Hoe heeft het ooit zover kunnen komen. Ooit keek ik met verwondering uit over het water en fantaseerde over al het mysterieuze dat verborgen lag achter de horizon, luisterde ik met gespitste oren naar de klanken van de golven en liet me in slaap sussen door de overvliegende meeuwen. Alles leek mogelijk, maar raakte steeds verder buiten bereik. Nu zie ik het niet eens meer als een mogelijkheid.
Mezelf bij elkaar rapen wordt steeds moeilijker, en ik denk niet dat ik het nog vaker kan. Beter gezegd, dit zal de laatste keer zijn. Wanneer ik mijn snikken bedwing en mezelf onder controle krijg, luister ik naar het gesprek aan de andere kant van de deur.
'Ze behoort in een instelling, Peter,' hoor ik mijn moeder zeggen.
'Dat is wat overdreven vind je ni-'
'Kijk dan naar de foto's. Ziek, Peter, dat is wat ze is. Ze heeft hulp nodig. Dit is nog erger dan die denkbeeldige wachter toen ze nog kind was. Dus ja, een instelling.'
'Als jij denkt dat dat het beste is, dan oké, maar was het nodig om haar t-.'
Mijn moeder negeert hem. 'Jasmijn, doe nu ogenblikkelijk die deur los.'
'Ga weg,' schreeuw ik in mijn kussen. 'Ga weg. Laat me met rust.'
'Ik ben je moeder en je luistert naar wat ik je zeg, jongedame. Open die deur. Nu!'
'Jullie zijn mijn ouders niet. Ik heb jullie nooit gezien als mijn ouders en ik zal jullie nooit zien als mijn ouders. Begraaf jullie zelf in de aarde met de rest van de wereld.'
Eindelijk heb ik het dan gezegd, heb ik de woorden die altijd door mijn hoofd spoken, verleid om te worden genoemd, uitgesproken. Het kan mij niet meer schelen wat ze me aandoen. Er is geen scenario waarin het nog erger kan zijn dan nu, nu zelfs mijn hart is gebroken.
Dat zelfs ook mijn innerlijke vuur gegrepen moest worden door de ketenen van Hem, om mijn reis naar de onderwereld te verlekkeren. Het enige wat mij er nog van weerhoud om de al zo smakelijke uitnodiging te accepteren. Want ooit was ik verwondert door al de pracht in de wereld. Nu zie ik enkel zwart.
De stem van mijn vader klinkt zachter en ik niet hoor wat hij zegt. Hij lijkt moeder te bedaren, want ook haar stem bedaart.
'Als je maar niet denkt dat je nog naar dat feestje van Fabienne gaat vanavond,' hoor ik mijn moeder zeggen. 'En je telefoon krijg je ook niet meer terug, met al die ranzige plaatjes.' En samen met mijn vader loopt ze de trap af.
Ik kijk al weken uit naar het feestje, maar na alle gebeurtenissen van vandaag is zelfs dat gedeelte van mijn leven, waar ik zo heftig aan vasthield, naar de filistijnen. Het liefst zou ik weer mijn fantasiewereld in willen duiken. Willen genieten van de bosgeuren, rennen over de velden of lachen. Ik wil weer eens lachen. En praten met mijn eigen verbeelding, die in mijn kindertijd nog vrolijke gesprekken met mij voerde. Maar al mijn gedachten zijn nu zwart en mijn verbeelding mijn weg naar hel.
Wanneer ik mijn hoofd optil zie ik dat het al donker is en een blik op mijn wekker laat me weten dat het één uur 's nachts is. Mijn hoofd klopt en klopt en klopt en mijn gezicht voelt stroperig aan.
Wankel ga ik rechtop aan de rand van mijn bed zitten. Alles lijkt te draaien, maar heb geen andere keuze. Ik sta op, loop naar de spiegel in mijn kamer, klik de lamp aan en houd mijn haar naar achteren zodat ik mijn gezicht beter kan bekijken om te zien hoe erg het is. Boven mijn linker wenkbrauw zit een snee. Bloed stroomt langzaam over mijn wang naar mijn kin. Druppels vallen op mijn witte broek en kleuren mijn nieuwe top rood.
Met een doekje haal ik het bloed zo veel mogelijk van mijn gezicht, waarna ik de lamp uit doe en mezelf weer op bed laat vallen, op het bebloede kussen. Mijn tranen beginnen weer te stromen als ik denk aan wat me morgen te wachten staat.
JE LEEST
Een Prachtig Lied
ContoSommigen leven een leven vol vrolijkheid en genot, anderen hebben niet zo'n geluk. Wat doe je, als tienermeisje, wanneer de hele wereld tegen je lijkt te zijn terwijl je vroeger ten volste genoot? En wat doe je dan als de enige persoon die om je gee...