▒ 3 ▒ Wanneer iedereen voor je op de vlucht slaat

29 3 1
                                    


Hij was er bijna. Cleomenes kon het houten afdakje haast aanraken en dook zonder twee keer na te denken onder het hout dat beschutting zou bieden. 

De schuilplaats die hij had verwacht, was tot zijn verbijstering al bezet. Twee handen schoten vooruit, uit het beschutte plekje. Ze slaagden er niet in Cleomenes tegen te houden.

'Ik wist niet dat-,' begon hij. Toen zijn ogen gewend waren aan het schimmige duister, bekroop hem het gevoel dat hij de weggekropen vrouw herkende. Haar korte haar hing doorweekt tegen haar hoofd en ook haar korte tuniek was kletsnat.

Het was haar verlamde lichaamshouding en haar doodsbange blik, die Cleomenes het laatste puzzelstukje aanreikte. Hij had haar eerder deze dag gezien, bij de handelaar van wie de kar uit elkaar was gevallen.

Toen Cleomenes zo ver mogelijk wegkroop onder het afdakje, schoot de slavin overeind. Haar hoofd botste pijnlijk tegen het gammele dak aan. Zonder zich daar iets van aan te trekken, rende ze de regen in. Een haast helwitte bliksemschicht kliefde door de hemel en deed Olympia en omstreken oplichten. Ook de vrouw baadde kortstondig in het licht. Een ogenblik stond ze verstijft. Het moment erop verdween ze.

Cleomenes wist niet wat hij ervan moest denken. Ze was al de tweede die zonder een woord te zeggen voor hem op de vlucht sloeg. Zag hij er zo angstaanjagend uit?

'Gelukkig ben je lichamelijk geen zwakkeling,' hoorde hij Astro nog zeggen, jaren geleden. 'Het zou er nog maar aan ontbreken. Je techniek doet me denken aan Damon van Athene, die ene pankrationist die Spelen na Spelen een krans binnenhaalt. Ik hoop alleen dat je nooit een voltreffer op je neus zal moeten incasseren; Damons neus staat sindsdien nog altijd in een hoek van 90 graden. Je eigen vrienden zouden voor je op de vlucht slaan.'

Cleomenes raakte voorzichtig zijn neus aan en glimlachte. Als hun tent niet opeens, als door Zeus gestuurd, kwam aanwaaien, zou hij samen met Cimon naar het tentenkamp waar de andere atleten verbleven, moeten gaan. Vandaag was het de laatste dag waarop atleten mochten aankomen in het heiligdom. Ieder die een dag te laat arriveerde, werd genadeloos uitgesloten. De kans was dus redelijk groot dat Damon van Athene, zijn gezworen tegenstander, er al aanwezig was.

Al voordat de onweersbui voorbij was, kwam Cleomenes uit zijn lekkende schuilplaats en vertrok hij naar het tentenkamp. Er waren twee grote groepen te zien. Een deel van de atleten had zich aangesloten bij de Atheense helft van het kamp en deed zich daar te goed aan voedsel, terwijl de grote meerderheid van de overige atleten, aan de andere kant samengehokt zaten.

Er waren veel bekende gezichten. Sommigen hadden een tiental jaar geleden hun sportcarrière opgegeven en waren als trainer in gymnasia aan de slag gegaan, terwijl anderen beroemd waren door hun eerdere recente overwinningen.

'Damon, hier!' 

Als door een wesp gestoken draaide Cleomenes zich om. Hij herkende de aangesprokene meteen aan zijn scheve neus, die inderdaad zo afstotelijk was als Astro vroeger al grappend had verteld.

'Er is hier nog een plek voor je vrij. Drink wat.'

'Nee, ik moet morgen fit zijn voor de training.' Alsof hij Cleomenes voelde staren, draaide hij zich plotseling om. 'Kennen we elkaar?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Cleomenes van Sparta.' Om de Athener dwars te zitten, vroeg hij: 'En wie ben jij?'

Damon gaf zijn naam niet prijs. Hij snoof, gaf een klap op de schouder van zijn teleurgestelde vriend en zei: 'Sparta. Het lijkt alsof jullie Spartanen overal uit de grond groeien om me te irriteren. Aan welk onderdeel neem jij deel?'

'Pankration.'

'Ik kijk ernaar uit.'

Zonder nog een woord te verspillen, liep Damon weg. Hij liet Cleomenes achter tussen de opgetrokken tenten. Schaduwen dansten over de zeilen en gelach weerklonk. De geur van gebraad vlees hing in de lucht, maar al zijn eetlust was verdwenen.

'Hier ben je dus.' Cimon dook op achter een tent vandaan. 'Ik zocht je al de hele tijd. Een van die Atheners zei uiteindelijk dat ze je het kamp hadden zien binnenlopen. Heb je het laatste nieuws gehoord?'

'Volgens mij niet,' zei Cleomenes, met zijn gedachten bij Damon. Als morgen de trainingen aanvingen, kon hij zijn tegenstander en de grote favoriet in volle actie bezig zien, bijgestaan door zijn trainer. Misschien kon hij een oefenwedstrijd aanvragen.

'Er is enkele uren geleden een enorme groep mensen naar het platteland hier in de buurt vertrokken op vraag van een marktkramer. Weet je waarom? Naar schijnt is een van zijn slavinnen weggevlucht. Hij heeft een enorme beloning uitgereikt voor degene die haar kan terugbrengen. Zoeken we mee? Er valt hier toch niets te doen.'

'Een zoektocht naar een slavin?' herhaalde Cleomenes. 'Waarom gaan zoveel mensen daarop in?'

'Ik zei het net, er is hier niets te doen. Heb je er enig idee van hoeveel duizenden personen hier urenlang buiten in het onweer hebben gestaan?'

'Dat is-' Cleomenes stopte middenin zijn zin. 'Wat zei je? Een weggelopen slavin van een handelaar?'

'Luister jij wel?' Cimons geduld raakte langzamerhand op. 'Het zou gaan over die slavin die vlak voor onze aankomst hier in elkaar werd geslagen. Weet je nog? Met die ezel die wegliep en die andere slaaf die in zijn eentje al die amforen probeerde te verzamelen.'

Cleomenes' hersenen draaiden overuren.

'Dus ik wilde weten of je mee kwam.'

'Oké.'

Al voordat Cleomenes de kans had zijn slaapplek te zien of de andere atleten te ontmoeten, nam Cimon hem mee. Ze gingen regelrecht naar de velden, recht in de richting waar Cleomenes kort voordien de slavin had ontmoet. Hij zei er niets over. Het interesseerde hem niet om de weggevluchte slavin terug te brengen naar haar meester. Hij had al gezien hoe ze behandeld werd door die Atheense marktkramer, en na zijn eigen meedogenloze opvoeding waarbij je op willekeurige momenten zweepslagen kon krijgen om te testen hoeveel je kon verdragen en waardoor hij een onschuldige slaaf had moeten doden, had hij er genoeg van gehad. Hij hoefde ook niet haar leven te vergallen.

'Zie het als ontspanning,' zei Cimon. Hij liep in een stevig tempo door. 'Je hoeft haar niet eens te doden, enkel terug af te leveren bij die ene man. Zelfs jij kan daar weinig tegen hebben.'

Cleomenes had zijn buik vol van de verwijten en kleinerende opmerkingen die hem steeds opnieuw troffen. Elke rotopmerking die hij naar zich toe geslingerd kreeg, maakte hem meer vastberaden om de krans te winnen, boven alle anderen. Ze konden hem allemaal gestolen worden, ook Cimon.

'Als je ook maar een klein kansje wilt om haar te vinden, zal je moeten lopen.' Cleomenes wist niet waarom hij dat zei. Hij wilde niet dat Cimon haar vond. Hij wilde niet dat ze nog duizend keer erger dan voordien afgeranseld werd omwille van haar vluchtpoging. Hij wilde misschien enkel de slavin terugzien.

Cimon zette het op een looppas. Zichzelf vervloekend versnelde Cleomenes ook, hopend dat de slavin toch met de noorderzon was verdwenen.




CleomenesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu