Hoofdstuk 21

825 65 4
                                    

Cato laat me ook niet meer los. We kunnen samen blijven, we kunnen echt samen naar huis. En dan mag ik de dingen doen die ik al zo lang wil doen. Trouwen met hem, kinderen krijgen en die ouder zien worden. Maar dan krijg ik honger. Ik pak een geroosterde duivenvleugel en hij ook. We haken onze armen in elkaar en nemen een hap. Dit is een van de allerleukste dagen van mijn hele leven. En het word al helemaal leuk als ik Katpiss te pakken kan krijgen. Dan ga ik zeker genieten omdat ik dan eindelijk haar hoofd doormidden mag snijden. Maar niet te veel dromen, Clove. Zeg ik tegen mezelf. Dan zie je de werkelijkheid niet meer. Precies wat mijn oma ook altijd zei. Ze zei altijd dat ik niet zo veel moest fantaseren over de spelen omdat ik anders mijn kansen voorbij zou lopen. Gelukkig is dat niet gebeurd. Ik zit hier een duivenvleugel te eten met mijn liefde Cato en we kunnen allebei naar huis en dat gaat lukken ook.

"Heb jij die jongen uit elf eigenlijk nog gezien?" Vraagt Cato

"Sinds het begin niet meer. Hij rende weg bij de hoorn met een sikkel in zijn hand." Zeg ik.

"Oh, heeft hij nog een wapen ook?"

"Ja dus, ik was niet snel genoeg."

"Dan mag je voor hem uit gaan kijken. Hij zag er sterk uit en zijn score liegt er niet om."

"Alsof jij op de scores van anderen hebt gelet." Zeg ik sarcastisch.

"Nee," hij kijkt me scheef aan. "Ik heb het van Brutus gehoord."

We eten zwijgend onze portie eten op en dan zijn onze magen weer helemaal gevuld. Alleen mijn keel is wat droog. Ik moet ook nog wat drinken. Gelukkig is er hier in de buurt een meertje waar ik kan drinken. Maar pas straks, want ik wil niet weg bij Cato. Ik lik langs mijn lippen en kijk Cato aan die al een tijdje naar me loopt te staren.

"Wat?"

"Niks. Je bent mooi." Hij veegt een pluk haar uit mijn gezicht en ik lach een beetje schamper.

Wat kan er in godsnaam zo mooi aan mij zijn? Ik ben mager, nog erger dan dat ik ooit ben geweest. Mijn haar hangt als slappe pieken rond mijn hoofd en is vuil en klitterig. Ik heb me nog amper gewassen, alleen mijn gezicht en mijn lippen zijn helemaal gesprongen.

"Wat is er zo mooi aan mij, ik zie er niet uit." Zeg ik nors.

"Dat praat jij jezelf in."

"Maar het is zo, Cato. Jij ziet er nog gezonder uit dan ik in vier maanden tijd."

Ik sta op en klop het stof van mijn broek af. Misschien kan ik zo ook nog even zwemmen in dat meer. Maar eerst drinken, ik snak naar een beetje vocht en dat word met de minuut erger. Ik begin te lopen, maar twee gespierde armen pakken me bij mijn middel.

"Laat me eens los, ik wil wat drinken." Zeg ik meteen.

Maar hij laat me niet los, nog niet. "Eerst een kusje." Zegt hij met een kinderachtig stemmetje.

"Vergeet het maar gladjakker." Ik probeer me uit zijn greep te wurmen, maar dat lukt niet omdat hij me zo stevig vasthoudt. Hij draait me om zodat ik hem aankijk.

"Gaan we het zo spelen?" Zeg ik lichtjes grijnzend.

Hij knikt grimmig en ik begin te gillen, alsof iemand me met de dood bedreigt en ik geen kant op kan. Hij laat me meteen los en ik land met twee voeten op de grond. Ik ren naar het meertje en wil al voorover buigen om te drinken tot ik besef dat een bidon misschien handiger zou zijn.

"Ik haal nog even die bidon." Zeg ik en ik sprint terug naar onze rugzakken. Ik rits het zijvakje open en haal de bidon er op mijn gemak uit tot ik een soort oergeloei hoor en ik overeind schiet. Dat is Cato, dat weet ik zeker, ik herken zijn stem en de gekwelde toon daar in. Ik gris de rugzakken mee en ren terug alsof er een dolle stier achter me aan zit. "Cato!"

Cloves HongerspelenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu