Warmte voelde ik overal rond me heen, het gaf me een fijn gevoel, het liet me sterk voelen. Direct daarna voelde ik koude, de warmte van mijn moeder niet voelend. Ik voelde me meteen slapper, zwak, niet in staat om maar ook iets te doen behalve te janken. Honger voelde ik ook opkomen, het overmeesterde me bijna maar ik liet het niet toe. Ik liet niet toe dat er ooit iets me zou overmeesteren. Woede niet, blijdschap niet, verdriet niet, gewoon gezegd. Alle gevoelens die me ooit zwakker zouden maken, dus liefde kwam er nooit van in.
Maar nu had ik honger, jankend naar mijn moeder, zocht ik mijn weg naar haar, de weg vol obstakels. Ze antwoordde op mijn gejank met korte blafjes, waardoor ik haar bijna vond. Er zaten dan ook andere friemelende wezentjes onder mij toen ik gulzig het moedermelk uit haar zoog, die wezentjes waren mijn broertjes en zusjes.
Ze had me moeten helpen, het had te lang geduurd voor ik haar vond. Ik was bijna gestorven, ze zag het aan me dat het moeilijk was om nog te ademen of zelfs te bewegen.
'Je bent een mirakel,' had ze zacht in mijn kleine oortjes gefluisterd zodat alleen ik het kon horen, 'mijn kleine Mystic.'
Ik was blij toen ik dat hoorde, ze vond me een mirakel. Maar ik had nog geen idee wat ze met die "Mystic" bedoelde.
Later zou ik goed genoeg weten wat het betekende.