Hoofdstuk 11 (30 november 2013) - Sam

4 1 0
                                    

Ze sloeg nooit in als een komeet.

De wereld begint niet anders te draaien wanneer haar aanwezigheid meer dan duidelijk schijnt. Nee, ze is een voorheen niet ontdekte planeet die subtiel de verordening verandert heeft. En net zoals kinderen dat lijstje planeten klakkeloos vanbuiten leren drammen, nu met de nieuwe ontdekking mooi geïntegreerd, stellen wij geen vragen meer bij haar frequente verschijning.

Bovendien bevindt Hanna zich al langer rondom me dan ik zelf zou willen. Eerst was ze een vormeloze massa, bijna een schaduw, aan de rand van mijn bewustzijn. Maar helaas droom ik niet over onbeduidende dingen. Over de nachten heen werd ze pijnlijk duidelijker, scherper tegen de vage achtergrond die nooit echt helemaal te plaatsen valt. Haar vingers vouwen zich om de zachte stof die de scheiding vormt tussen twee vertrekken. Dan glijdt ze haar lichaam tussen die plooien tot ze er helemaal in verdwenen is. En ze lacht. Mijn god, die lach splijt elke keer weer mijn universum in twee stukken en vandaar in ontelbare verdere splinters.

Ik word wakker. Een hortend, schokkend wakker worden, vol ongeloof en herkenning. Het zweet parelt in mijn nek. Mijn maag maakt een aantal ongezonde salto's en in plaats van daarna terug op zijn plek te vallen, nestelt het zich hoog in mijn keel. Het ritueel dat zich daarna afspeelt – het haastig trippelen van mijn voeten op de koude vloer, door gewoonte het verradend gekraak van de planken ontwijkend, het geruisloos openen van de badkamer, het hurken voor de wc-pot – eindigt zoals steeds met het verliezen van de grip op die droom, die wegspoelt samen met de rest van mijn maaginhoud. De droom heeft me verslagen en ik laat het zwakjes over me heen komen.

Wanneer ik terug in de slaapkamer kom, is het er veel te heet. De geur van zweet komt onder mijn neus hangen. Ik walg van mezelf. In een poging om alles uit te drijven, zet ik het raam op een kiertje open. De verse lucht werkt louterend en dankbaar ga ik bij de vensterbank zitten. De tijd die te tellen valt tussen elke hartslag deint uit, totdat ik mezelf voldoende heb wijs gemaakt dat de rust teruggekeerd is. De rust komt nooit terug. Elke nacht is het begin van een andere, ze haken in elkaar als oorzaak en gevolg, tot een kluwen van wegwijzers waar ik nooit meer aan uit zal kunnen.

Ik weet niet meer precies hoe het begonnen is. Door de tijd heen is de herinnering eraan beginnen slijten, waarschijnlijk weggestopt in het vergeethoekje van mijn hersenen, zoals mijn psycholoog het nogal graag durft noemen. Maar op avonden als deze komt het gevoel dat aan dat moment kleefde weer vers bovendrijven. Angst, herkenning en de vreemde bijsmaak van de hoop.

Ik ben zes wanneer het zich voor de eerste keer komt opdringen. Ik lig in een kleiner bed, in deze zelfde kamer en heb net een nachtmerrie gehad. Het geschreeuw heeft mijn ouders gealarmeerd en mijn moeder neemt me troostend op haar schoot, terwijl vader nog slaapdronken in de deuropening in zijn haar staat te krabben. Ik weet dat ik me opgejaagd voel en iets zou willen, zou moeten vertellen. Buiten komt de regen met bakken uit de lucht gevallen waardoor de takken van de boom in de tuin tegen het raam aan harken. Mama geeft me een aai over mijn hoofd.

'Het was maar een nachtmerrie.' Haar glimlach is uiterst verzoenend. Uit mijn ooghoek voel ik een verdwaalde traan ontsnappen. 'Ach lieverd, het komt wel weer goed. Doe je ogen dicht en denk aan iets leuks.' Nu komt mijn vader uit zijn bevroren positie in de deurpost. Stilletjes loopt hij naar de ruggen gekleurde boekjes op de boekenplank. Hij laat zijn hand erover zweven en richt zich dan tot mij. 'Anders even een verhaaltje, jongen?'

Waarschijnlijk moet ik ergens tussen het huilen van de wind en de brommende woorden van mijn vader in slaap gevallen zijn. Wanneer ik wakker word, is het muisstil. Zo stil dat ik bijna schrik van mijn eigen ademhaling die met het einde van een droomsequentie ineens de hoogte in gaat. Dan begint het. Ik krijg geen adem. In een poging mijn longen de ruimte te geven, zet mijn wakke lijfje zich rechtop in bed. Hoofdpijn kruipt langs mijn hals naar mijn slapen.

TijdskinderenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu