Hoofdstuk 1

102 2 1
                                    

Ik wil weg, ik wil alles achter me kunnen laten. Gewoon weg van mijn ouders, van de mensen die ken, van de mensen die me hebben bedrogen. Ik loop een weg in. Geen idee waar ik heen ga en eigenlijk kan het me ook niks schelen. Als ik maar weg kan! Weg van hier. Ik hoor een geluid achter me, voetstappen! ik kijk achter me, maar ik zie niks. Ik stop met lopen en wacht. Ik voel dat iemand naar me kijkt, ik voel zijn ogen in mijn rug prikken. Weer kijk ik achter me, en weer zie ik niemand. Het lijkt alsof ik gek word, ik word achtervolgt, maar ik kan niet zien door wie. Toch weet ik het zeker, ik ben hier niet veilig.

Ik kijk welke weg ik ben ingeslagen en ik realiseer me dat het donker is hier. Er loopt niemand. Een verkeerde weg op een verkeerd tijdstip met een verkeerd persoon dat mij achtervolgt!

Ik draai me om en en opeens word ik tegen de muur geduwd. Ik probeer te slaan, maar mijn armen worden tegen de muur geduwd zodat ik niks kan. Zijn gezicht komt steeds dichterbij en zijn lippen raken mijn lippen. Ik duw mijn lippen stevig op elkaar. Hij zoent me. Ik probeert me los te rukken, maar hij is sterker dan mij. Ik heb geen kans!

Hij laat één arm los en knijpt in mijn zij. Ik doe mijn mond open, maar dan bedenk ik dat dat zijn bedoeling is en wil mijn mond weer dicht doen, maar ik ben al te laat. Hij heeft zijn tong al bij mij naar binnen geduwd. Het is vies, ook omdat ik nog nooit getongd heb!

Hij stopt, pakt me vast en draait me om, zodat ik met mijn buik tegen de muur sta. Snel pakt hij mijn armen en trekt ze naar achter. Ik kan niks!

'Laat me los, klootzak' schreeuw ik. Als. Antwoord hoor ik gelach. Ik word naar voren geduwd en moet gaan lopen. Ik verzet me. Hij geeft me een harde duw en op dat moment ruk ik me los. Het lukt, ik ben los. Ik ren weg.

Achter me hoor ik iemand schreeuwen. Waarschijnlijk degene die mij vastpakte. Ik kijk achterom en zie hem staan. Hij komt niet achter me aan. Omdat ik niet voor me kijk, merk ik ook niet dat er iemand aan het einde van de weg is gaan staan. Ik kijk weer voor me en bots recht tegen hem aan. Hij heeft een witte doek in zijn hand en drukt dat tegen mijn mond en neus.

'Niet inademen, niet inademen, niet inademen' denk ik, maar ik heb geen lucht meet over. Ik neem een teug lucht en iemand fluistert in mijn oor 'welterusten Jesicca'. Dan wordt mijn beeld wazig en val ik in de armen van de man die achter me staat.

Alles word zwart!

OntvoerdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu