De regen kletterde neer op het al doorweekte woud en ergens in de verte klonk het angstaanjagende gerommel van onweer. De wind gierde zo hard door het woud, dat het leek alsof de bomen met wortel en al uit de aarde getrokken zouden kunnen worden. En daar, diep in het woud, bijna onzichtbaar voor het menselijk oog, lag een kamp. Een kamp gemaakt uit varens en takken. Normaal liepen hier katten rond; dappere, bloeddorstige wezens die hun klauwen op botten schraapten en iedereen afslachtten die in hun weg stond. Nou ja, zo ging het gerucht dan. Maar het was nu leeg, alle katten waren diep weggestopt in de veiligheid van hun holen. Zelfs deze zogenoemde 'monsters' waren bang, alhoewel niet voor het onweer. "Mama, wanneer komt papa terug?" vroeg een witte kitten, zijn helderblauwe oogjes opkijkend naar de poes die enkel gezien kon worden als zijn moeder. "Niet bang zijn, Sneeuwkit, hij is vast alweer op zijn weg terug." verzekerde ze haar kitten, al was het meer voor haarzelf dan voor de kleine Sneeuwkit. De hazelbruine poes zuchtte en richtte haar blik op de uitgang van het hol, naar buiten. Het gedonder kwam maar dichterbij en haar partner was nog niet terug. Even bloeide hoop op binnenin de moederpoes toen er iemand in de holopening te zien was, maar dat daalde al snel toen ze de commandant van de clan herkende. "Nog nieuws, Appelvlek?" vroeg de poes. Appelvlek trippelde het hol in, zijn vacht nat van de regen. "Het spijt me, Veerbont, we hebben hem niet meer gevonden." Veerbont stond op en ging tegenover Appelvlek staan, zich sterk bewust van haar kit toekijkend. "Dat kan niet! Je patrouille heeft niet hard genoeg gezocht!" Ze wist zelf ook wel dat ze niet zo tegen de commandant tekeer moest gaan, maar ze kon het gewoon niet helpen. "We sturen morgenochtend vóór zonsopgang gelijk weer een patrouille, maar nu heeft iedereen eerst rust nodig." beloofde Appelvlek de moederpoes. Veerbont knikte verslagen en sjokte terug naar haar plek bij Sneeuwkit. Toen ze eenmaal weer in haar nest lag, was Appelvlek al uit het hol verdwenen. "Mammie, komt papa nog terug?" mauwde Sneeuwkit, de zenuwen duidelijk hoorbaar in zijn stem. "Laten we het hopen.." mompelde Veerbont, voordat ze in een onrustige slaap zakte.
Veerbont werd wakker van geroep van de open plek. Het noodweer was over en er schenen zelfs een paar zonnestralen het hol in. Sneeuwkit was nog in een diepe slaap, dus besloot de poes hem te laten liggen en zelf te gaan kijken wat er aan de hand was. Het was duidelijk dat er een patrouille terug was, maar waarom maakten ze zoveel geluid? Zodra Veerbont een stap buiten de kraamkamer zette, kwam Appelvlek op haar af. "Veerbont, er is een vaag geurspoor gevonden van IJshart. We zijn het gevolgd, maar het ging niet verder dan de verlaten konijnenholen." Een kleine glinstering van hoop lichtte op in Veerbonts hart. Misschien was haar partner nog wel oké! "Dus..?" vroeg ze voorzichtig. "We sturen er zo nog een patrouille op af, met nieuwe katten. We willen graag dat jij ook meegaat, jouw talent voor spoorzoeken is onmisbaar bij deze zaak. Veerbont knikte, Sneeuwkit zou het wel een ochtend zonder haar overleven. "Wanneer vertrekken we?"
De patrouille was al een hele ochtend bezig geweest met zoeken, maar nog hadden ze geen verdere aanwijzingen gevonden van IJsharts mogelijke verblijfplaats. Veerbont voelde zich machteloos, als haar partner in de stad was, betekende dat dat het geen zin had om nog verder te zoeken in het bos. Maar natuurlijk kon ze dit niet aangeven bij de rest. Ze zou waarschijnlijk op haar kop krijgen, of zelfs terug worden gestuurd naar het kamp, voordat ze ideeën in haar kop kreeg. Hoe zou het daar zijn?, vroeg Veerbont zich af. In de stad, de mensenwereld. Ze herinnerde zich de verhalen nog van al die jaren terug, toen ze nog een jonge kit was. Verhalen over Vuurster en de tijden van de vier clans. Nu was er enkel nog maar één, de Bosclan, een clan bestaande uit het beste van de voorheen gaande vier. De katten in de Bosclan konden alles, zwemmen, snel bewegen, zichzelf camoufleren als de besten en klimmen in bomen. Ze waren perfect. En dat was precies de reden dat ze ver weg moesten blijven van de mensenwereld. Mensen. De enige echte imperfecte wezens op aarde. Dat werd er dan verteld. Veerbont had zelf nooit een mens ontmoet, maar ze was al van jongs af aan aangeleerd dat het vrede wezens waren die katten vingen en gebruikten voor experimenten. Om dan die katten te laten vechten in de oorlogen die de mensen zelf veroorzaakten. Ja, ze de katten van de clans waren heel wat te weten gekomen in al die jaren. De wezens die zij al die jaren 'tweebenen' hadden genoemd waren dus eigenlijk 'mensen'. En de monsters die over de donderpaden heen raceten, de mensen werden er niet door opgegeten, maar ze bestuurden die monsters! Het gerucht ging dat zij ze zelfs bouwden! En nu vlogen die monsters, ze vlogen! Als vogels vlogen ze naar hun bestemming. En er waren meer tweebeennesten gebouwd. Ze omringden nu het enige bestaande bos in de verre omtrek. Misschien het enige stuk natuur. De mensen waren degenen die IJshart weg hadden genomen.
flashback
"Je kan onze zoon nauwelijks voeden, Veerbont." Veerbont keek naar Sneeuwkit. De kleine was de enige overblijvende van wat eerst drie kits waren. Droevig, draaide ze haar kop terug naar haar partner. "Ik.. ik weet het IJshart. Maar iedereen heeft honger en bovendien; de krijgers zijn belangrijker dan ik." IJshart schoot een meelevende blik in Veerbonts richting voor hij zich omdraaide om naar buiten te lopen. "Dan zal ik zelf wel voor je moeten gaan jagen. Ik ben snel terug, en ik breng wat te eten voor je mee, dat beloof ik je."
flashback einde
Veerbont keek verbaasd op toen een vreemde geur haar neus binnendrong. Het rook naar... vers vlees! Gelijk zette ze een sprint in en ging op de geur af. Ze herkende dit deel van het bos wel. Het was vlak bij het donderpad. Boven de struiken kon ze de silhouetten van de vele monsters herkennen. De geur werd sterker en sterker totdat-
Veerbont sprong door de laatste muur van struiken heen en lande nauwelijks een meter van het donderpad af. Ze gruwelde van het zicht voor haar, haar vacht rechtovereind, en haar ogen vullend met tranen. Daar, half nog op het pad, lag IJshart. De katers ooit witte vacht, zat nu onder het bloed. "IJshart? IJshart!" riep Veerbont in paniek. Moedig zette ze haar poten op het donderpad. Ze pakte haar partner bij zijn nekvel en sleurde hem van het pad af, bang dat hij anders misschien nog eens geraakt zou worden. Maar hoe erg Veerbont de kater ook porde, het ongeluk was al geweest. De bruine poes nam een paar stappen afstand en keek neer op haar partner met niet alleen verdriet, maar ook honger in haar ogen. Ergens in de verte hoorde ze het geroep van de patrouille, ze zou snel moeten handelen. En hoe erg het ook was wat ze van plan was, ze had honger. Heel de clan had. "Sorry IJshart.." mompelde Veerbont nog als laatste excuus, voordat ze een hap van haar partner nam.
(Sorry dat ik jou en alle anderen liet wachten, Rozenhart. De one-shot heeft, exclusief deze tekst, 1215 woorden.)