Mensen zeggen dat er geen wonderen meer bestaan. Dat alles verloopt, zoals het hoort. Dat fantasie geen werkelijkheid bevat. Ik leef in een wereld, vol wonderen, magie en fantasie. Mijn wereld is anders dan de werkelijkheid, maar voor mij is het dé werkelijkheid.
Hoofdstuk 1.
De zon schijnt langzaam mijn kamer in. Langzaam open ik mijn ogen en het licht herinnert mij er aan dat een nieuwe dag is begonnen. Elke dag weer vraag ik mij af hoe het zou zijn als ik op een ochtend mijn ogen open doe en ik geen licht zie. Ik heb geluk dat ik op de zolderkamer slaap, daar heb je geen wekker nodig. Je wordt altijd gewekt door het felle licht. Het is soms wel jammer dat ook op een zondagmorgen het licht al vroeg je kamer in schijnt.
Met tegenzin stap ik uit mijn bed. Ik loop op mijn pantoffels naar beneden en neem een korte douche.
Als ik de badkamer weer uitloop, hoor ik al muziek uit de kamer van Dave. Elke zondag begint hij zijn ochtend met het luisteren naar muziek.
Als ik nog een trap afloop naar beneden, is het doodstil. Op de eettafel ligt zoals gewoonlijk een briefje van Claire. Claire is mijn moeder. Ze werkt graag met briefjes en ze liggen dus ook verspreid door het hele huis.
Elena,
Het is weer zondag en dus tijd voor mijn wekelijkse bezoek aan Frank en Janet.
Hier heb je wat geld om vandaag van te eten.
Liefs, Claire.
Onder het briefje ligt een briefje van tien.
Frank en Janet zijn vrienden van Claire, die haar heel goed hebben geholpen en gesteund bij de dood van mijn vader. Mijn moeder was eigenlijk ontroostbaar, maar Frank en Janet hebben volgehouden en uiteindelijk zijn het hele goede vrienden van Claire geworden. Ze wonen net buiten de stad en dus blijft mijn moeder er altijd een hele dag.
Via het keukenraam kijk ik naar buiten en ik voel dat het heel warm gaat worden vandaag. De perfecte dag dus om een boswandeling te maken.
Een half uur later loop ik langs de snelweg naar het bos. Het is niet ver, een half uurtje lopen ongeveer. In het bos voel ik me thuis, ik voel me daar veilig. Ik heb mijn vaste plekje in het bos. Daar zit ik als ik me rot voel, of als ik frisse lucht nodig heb. Niemand kent mijn vaste plekje. Zelfs Claire niet, die er toch elke keer weer om vraagt. Ik begrijp haar wel, als moeder wil je natuurlijk wel weten waar je kind zit. Toch vertel ik het haar niet. Als ze het weet, komt ze er misschien elke keer naar toe. Dan is het niet meer mijn eigen plekje.
Na een tijdje zie ik de opening van het bos al. Als ik daar doorheen ga, moet ik eerst nog een heel stuk rechtdoor en dan naar rechts. Daar is een opening, een soort van klein open veldje. Er staat in het midden maar één boom en daaronder zit ik altijd.
Ik loop langs de bomen en dan kom ik bij mijn plekje. Ik zet mijn tas neer op een droog plekje. In mijn tas zit een schriftje, een pen en een blikje cola. Rustig ga ik tegen de boom aan zitten.
Ik adem in en ik ruik de frisse buitenlucht en de vertrouwde geur van de bomen om me heen. Langzaam leg ik mijn hoofd tegen de boom aan en sluit mijn ogen. Het enige wat ik nog hoor, zijn de geluiden van de vogels in de bomen en het geluid van de wind die langs de blaadjes gaat.
Een paar uur later word ik gewaakt door regendruppels die over mijn gezicht glijden. Ik kom snel overeind, raap mijn spullen bij elkaar en loop terug naar het bosje waar ik doorheen moet. Het begint harder te regenen, dus ik houd mijn tas boven mijn hoofd.
Als ik aankom bij de snelweg valt me iets op. Er rijdt geen enkele auto. Vreemd, maar het interesseert me niet echt. Als ik maar snel thuiskom, voor ik helemaal doorweekt ben.
Ik loop net vijf minuutjes langs de snelweg als ik met m’n schoen vast kom te zitten in vieze smurrie. Gatver, ook dat nog. Ik zet m’n tas neer om mijn schoen uit te doen en hem schoon te vegen aan het gras. Terwijl ik buk om mijn schoen uit te trekken, voel ik een hand op mijn rug. Ik draai me om, en zie een jongen achter me staan.
‘Hulp nodig?’ zegt de jongen, terwijl hij zijn hand uitsteekt.
Hij kijkt naar mijn schoen, die nog in de smurrie staat.
‘Graag’, zeg ik en ik pak zijn hand beet, om zo mijn schoen uit te doen. Dan hinkel ik naar de berm, waar nog een beetje gras staat en veeg mijn schoen eraan af.
Als m’n schoen weer schoon is, trek ik hem weer aan en loop dan naar de jongen toe, die nog staat te wachten bij mijn tas.
‘Bedankt’, zeg ik, terwijl ik mijn tas weer op raap.
De jongen glimlacht.
‘Ik kom hier niet vaak mensen lopend tegen, wat doe je hier?’
Even voel ik een irritatie gevoel in me opkomen. Wat maakt hem dat uit?
‘Ik heb even een frisse neus gehaald.’
Weer glimlacht de jongen naar mij.
‘Een frisse neus halen in een regenbui? Dat hoor ik niet vaak.’
Ik heb helemaal geen zin om met hem te praten, dus ik houd mijn tas weer boven mijn hoofd en draai me om.
‘Hé, loop je nou gewoon weg?’ roept de jongen, die mij achterna rent en naast me komt lopen.
‘Het regent, ik wil naar huis.’
‘Waar woon je?’ vraagt hij.
Ik praat tegen iemand waar ik niet eens de naam van weet.
‘Ik woon hier vlakbij, eh..’, zeg ik, terwijl ik hem aankijk.
‘Oh, wat dom van me, ik ben Robbert. Jij bent..?’
‘Elena.’
Als we aangekomen zijn bij een kruispunt en ik wil oversteken, houdt Robbert me tegen.
‘Jij gaat hier dus rechtdoor? Ik ga linksaf, dus ik loop niet meer met je mee.’
Gelukkig, hoef ik niet meer verplicht tegen iemand te praten.
‘Oké, nou eh, tot ziens dan’, zeg ik.
‘Dag Elena, ik vond het fijn je te leren kennen’, zegt Robbert, terwijl hij linksaf slaat.
Ik steek over en als ik aan de andere kant van de weg sta, draai ik me om, om te kijken of ik Robbert nog zie, maar hij is nergens meer te bekennen.
YOU ARE READING
Mijn Wereld.
RomanceMensen zeggen dat er geen wonderen meer bestaan. Dat alles verloopt, zoals het hoort. Dat fantasie geen werkelijkheid bevat. Ik leef in een wereld, vol wonderen, magie en fantasie. Mijn wereld is anders dan de werkelijkheid, maar voor mij is het dé...