Hoofdstuk 1

28 1 2
                                    

Het was herfst in Lapland. De bomen kleurden in deze tijd van het jaar langzaam rood, oranje en geel. Alleen de naaldbomen waren nog diepgroen. De dagen werden steeds korter en de zon liet zich steeds minder zien. Zo nu en dan kwam er weer een regenbui over het land varen en het werd kouder buiten. In het Kevobos, ergens in het midden van Lapland, officieel in Finland, woonde slechts een klein aantal mensen. Men wist niet precies hoeveel, want de inwoners lieten zich eigenlijk nooit buiten het woud zien. Men wist wel zeker dát er mensen woonden want eens in de zoveel tijd hadden de inwoners, "de woudmensen", zoals ze genoemd werden, door de bevolking eromheen, levensmiddelen zoals zout nodig. En dan werden ze wel eens gespot in het dorpje Tirro net naast het bos. Het waren eigenlijk heel gewone mensen, vonden de dorpsbewoners. Ze hadden normale gezichten en normale lengtes en ze kleedden zich ook net als alle andere bewoners van Lapland, met uitzondering van stadsmensen natuurlijk.

Op een avond, toen de wind raasde en tierde en de bomen hevig dansen liet, zat Karel bij het haardvuur. Hij vond het fijn om op zo'n gure dag bij de warme, knusse vuurplaats te zitten. Het voelde veilig op een warme lichte plek te zitten terwijl je de regen kon horen slaan op de dakpannen.

"Wil je een kom soep, Karel?" vroeg zijn tante.

"Ja, graag, Thetis," antwoordde Karel. En de tante vertrok naar de keuken.

Karel woonde sinds zijn moeder was overleden bij zijn tante. Ze was het laatste familielid dat nog in beeld was. De rest van zijn moeders familie was gestorven aan diezelfde ziekte van zijn moeder. Het was een wonder dat haar zus Thetis, niet werd getroffen door de ziekte terwijl Thetis haar altijd heeft verzorgd. Blijkbaar was de ziekte dus niet besmettelijk op die manier. Thetis kon de rol van een moeder uitstekend vervullen. En dat terwijl ze zelf nooit kinderen heeft gehad. Thetis was een machtige vrouw, ze was niet bang, was sterk en onafhankelijk.

Daar kwam ze al weer terug met twee houten kommen in haar handen. Ze gaf Karel een van de twee en ging zelf met de andere in de grote stoel zitten. Karel klemde zijn handen om de kom heen. De soep rook heerlijk en was lekker warm. Karel ging in de stoel tegenover Thetis zitten.

"Denk je dat het nog lang blijft stormen?" vroeg Karel.

"Hoop het niet." antwoordde Thetis. "Er zijn al genoeg bomen omgevallen, vind ik. En nota bene ook die ene boom bij de beek waar een eekhoornnest in zat. En verder beginnen onze voorraden op te raken."

"Maar kunnen we niet gewoon met een goede paraplu naar het dorp gaan dan?"

"Nee." antwoordde Thetis beslist. "Het is gevaarlijk om met storm door het bos te lopen. Niet alleen omdat je kan uitglijden en omvergewaaid kan worden, maar bomen kunnen opeens omvallen. En verder is het niet mogelijk de beek over te steken wanneer deze zo wil is."

Karel vond maar dat de storm niet lang meer kon duren.

***

Karel zat aan het haardvuur met zijn kom soep in zijn handen. Thetis las een krant en roerde in haar kom soep met een ijzeren lepeltje. Karel vond dit soort momenten het mooist, de warme huiskamer waar je het gerinkel van Thetis' lepeltje en het geknetter van het vuur kon horen, terwijl je op de achtergrond de storm hoorde razen.

"Ik hoor wat," zei Thetis plots. "iemand loopt over het tuinpad."

Karel keek op. Thetis had een zeer scherp gehoor waar Karel altijd al jaloers op was geweest.

"Iemand te paard?" vroeg Karel

"Ik denk dat hij een paard aan de hand heeft en zelf loopt door de storm. Of één te paard en één te voet."

"Zullen we gaan kijken?"

Karel was wel nieuwsgierig, zo vaak kregen ze geen bezoek. Thetis knikte. Ze zette haar kom op de het kleine tafeltje en stond op. Karel stond ook op en liep naar de deur met Thetis achter zich. Er werd op de deur geklopt. Op zijn hoede, ontgrendelde en opende Karel de deur langzaam.

De reis van C. R. FischerWhere stories live. Discover now