Chapter 2

22 0 0
                                    

We reden samen de stad uit, het voelde niet eerst vertrouwd. Ik was nooit alleen met zijn tweeën de stad uitgeweest. Impler was voor altijd mijn thuis. Ik hoefde nooit weg, ik was gewend aan Impler; aan de mensen; aan het volk. De mensen zagen mij als het meisje die anders was. Ik, die geen echte prinses zou worden, wilde altijd met mijn vader mee op jacht. Mijn vader was een man die altijd om keek naar anderen. Wanneer iemand gewond was geraakt van zijn groep, kwam hij speciaal naar diegene toe. Dat zouden andere konings nooit doen.

"Spreek mij voortaan niet meer aan met u, daar heb ik een spuughekel aan. Ik ben zelfs jonger dan jij bent, ridder. We zijn beide ridders, je bent mijn collega, eigenlijk." In stap reden we door het bos, niet op het normale pad maar door de bomen. We moesten de takken ontwijken anders werden we steeds geraakt. Niemand mocht merken dat we onderweg waren naar Ahuva, ook al waren dat mensen van ons eigen volk.

Hij keek opzij naar mij en lachte. "Oké, Fiacre Sloane. Jij je zin, ik mijn geld. Toch?" 

Ik gaf geen antwoord, ik had geen zin om te praten met iemand waar ik mij toch alleen maar zou aan irriteren. Ik haatte mensen die egoïsme uitstraalde. Ik vooroordeelde ze niet, nee - integendeel, ik leerde ze juist beter kennen en dan pas nam ik mijn conclusies. 

"Je vader was een betrouwbare man, ik voel me vereerd dat ik vele overwinningen met hem heb gehaald. Ik zal dat nooit vergeten, mijn jongedame. En dat ik vandaag jou naar Ahuva mag brengen, is ook speciaal. Ik, die begon bij de bodem... Grappig. Sinds de dag dat je vader dood is, is alles achteruit gegaan. Niet alleen hier, maar in het hele land. De koning van Vallutus was zelfs verdrietig, en dat zegt veel." 

We kwamen aan bij een meertje en dat betekende dus dat we moesten oversteken. Er was geen brug te bekennen; maar een brug was ook te gevaarlijk. Ik keek naar hem en hij leidde de tocht door het water. Mijn paard vond het eng maar omdat hij wist dat het andere paard voor hem liep, ging hij ook wel door het water. Na enige tijd, vond hij het zelfs leuk. Een echte waterrad. 

Na de oversteek begonnen we een stuk te draven. Ridder Devin, die lange tochten gewend was, had geen moeite. Hij kende het bos als de beste en daarom voelde het vertrouwd bij hem. "Ridder Devin, kende u mijn broer - die al drie jaar spoorloos is verdwenen, genaamd Kenric Sloane, opvolger van de troon als mijn vader zou overlijden?"

Hij knikte en stopte met draven. We stapten verder de slaloms in het bos. "Je broer was een vriend van me, we zijn van de zelfde leeftijd. Hij, die drie maanden eerder geboren was dan ik, leefde van dag tot dag. Hij wist waarmee hij bezig was. Toen je vader hem naar Loprecus stuurde, was hij woedend aan de ene kant. Maar hij voelde zich ook vereerd aan de andere kant. Hij dacht dat hij drie maanden daar zou blijven, maar tot vandaag de dag is er geen spoor van hem te bekennen." 

Ik zag dat hij emotioneel werd en bleef stil voor een tijd. Ik vond dat dat beter zou zijn, voor hem en voor mij.

Maar na een tijd stappen zag ik een paar ridders staan op het normale bospad. "Ridder Devin, zie je dat ook? Soldaten van De Liren, genaamd Linettes. Herkenbaar aan de gele vlag en gele accessoires die ze dragen. Hoe gaan we ze ontwijken, mijn heer?"

Hij stopte met stappen en maakte een gebaar dat ik ook moest stoppen. "Ben je eventueel bereid voor een gevecht, mijn jongedame? Ze zijn niet zo krachtig als ze lijken. Ze zijn eigenlijk een stelletje watjes. Ahuva is nog een halfuur rijden te paard. Dit moeten we redden."

Ik glimlachte en zei dat ik er klaar voor was. We stapten verder door het bos; niet op het pad natuurlijk. Het eerste plan was om gewoon door te rijden, alsof we ze niet gezien hadden. Als ze ons dan treffen, gaan we vechten. Wanneer we op de precies langs de soldaten reden, namen we een bocht schuin naar rechts. We draafden weer aan en keken een tijd niet meer om. 

"Het is ons gelukt, mijn jongedame. Knap van je." Ridder Devin maakte een grap, het sarcasme spatte er van af. Ik deed alsof ik het grappig vond, en lachte mee. We galoppeerden aan en zo waren we eerder dan een halfuur aangekomen bij de stadspoorten van Ahuva. 

De soldaten van Ahuva, die onderleiding van Koning Llyr Saelac stonden, hielden ons voor de stadspoorten tegen. Zoals gewoonlijk, nam iemand anders het woord voor mij op, in dit geval was het Ridder Devin. In de tijd dat we de tocht hadden gemaakt, had ik Ridder Devin beter leren kennen. Hij kende mijn verdwenen broer als een van de beste. Hij, die een trouwe soldaat en ridder was van mijn vader, kende geen genade. 

Ridder Devin steeg van zijn paard af, en lopend naar de soldaten zei hij: "Hier is Fiacre Sloane, dochter van de vermoorde Koning van Impler: koning Selig Sloane en zijne vrouwe Karlyn Sloane; opgeleid tot ridderes door Colin Jarvis." De soldaten keken elkaar aan, ze wisten van niks. Totdat er een man uit de poort liep, lachend zei hij: "De Koning verwachtte u al, mijn jongedame, Fiacre Sloane." 

Samen met Ridder Devin en de man, liep ik de stad binnen. "Geef de paarden maar aan Heer Orlan, hij zet de paarden op stal waar ze verzorgd worden door de stalmeisjes." De stad was welvarend en mooi. De stad liep voor op mijn stad. Ik volgde de man die het grootste gebouw van de stad inliep. "De koning heeft veel over u verteld, ik ben Heer Markell Cord, adviseur en begeleider van de koning. Samen met mij bepaalt hij zaken van de stad. Uw vader was een groot man, ik bewonderde hem en zou maar al te graag voor hem gewerkt hebben. Jammer van zijn overlijden, mijn jongedame. Condesioniser! Zeggen we hier altijd in Ahuva wanneer iemand is overleden."

Ik liep de kamer van de koning in, terwijl Ridder Devin buiten moest wachten op mij. Ik werd openhartig ontvangen door de koning. Hij was blond, had krullen en leek niet oud. Hij was zeker pas net aan de troon, mijn vader had het nooit over hem. Hij had felblauwe ogen, wat beeldschoon was. "Mijn koning," ik knielde voor hem. "Mijn moeder heeft mij gestuurd om naar Ahuva te gaan." Hij knikte en verzocht mij weer rechtop te gaan staan. "Kom zitten, mijn jongedame, Fiacre Sloane. Wil je wat drinken, kind?" 

Ik knikte en het dienstmeisje begon meteen drinken te maken. "Wat fijn dat ik je mag ontvangen, natuurlijk had ik dat eigenlijk nooit gewild. De Liren zijn slechte mensen, ik vind het maar al te stom dat ze jouw stad hebben ingenomen. Zijn de inwoners van Impler wel labiel nog? Het is niet handig als ze in opstand gaan komen. Je broer, Anwyll, is bezig met een plan om Impler terug te veroveren." De koning glimlachte en vervolgde zijn verhaal. "Ik heb gehoord, van je moeder, dat je bent opgeleid tot ridderes. Ik kan wel een meisje met verstand gebruiken voor mijn stad. Je bent van harte welkom in de raad van Clarimond. Ik dacht dat je opgeleid was door Meronis, maar blijkbaar door Colin Jarvis. Aardige man, toch? Speciaal voor jou uit Neff naar Impler gekomen?"

"Ja, dat was heel aardig van hem. Hij is een goede man, hij zou niemand pijn willen doen. Echter, doden vond hij het leukste wat er is; dat deed hij dan ook alleen met vijanden." Ik dronk een slok van het water, het was ijskoud. Ik begon te trillen en kreeg een rilling in mijn lijf. 

De koning stapte op en ging zitten op het bureau voor mij. "Iedere man vindt dat leuk, Fiacre. Het is dat ik al uitgehuwelijkd ben, anders zou ik best met jou willen trouwen; je bent namelijk beeldschoon." Hij aaide mij in mij gezicht, wat ik eigenlijk niet prettig vond - maar dat mocht ik niet uiten, het was immers de koning. 

Hij lachte en dronk van zijn water. Hij stond op en lopend zei hij: "Ahuva is welvarend, rijk en blij. Ik wil dat niemand dat van mij afpakt. De Liren willen het land veroveren en wij - de inwoners van Vallutus - moeten nu eens gaan samenwerken. Daarom ben ik ook zo blij dat je moeder je naar mij heeft gestuurd, je zussen naar de hoofdstad van Vallutus - Ubel, en je broer... naar Loprecus..." Hij stopte met praten en aarzelde even. Hij had het moeilijk, dat kon ik zien uit zijn blik van zijn ogen. "Ik wil je niet kwetsen, mijn jongedame. De dood van je vader was een aanval van de Liren, ze wisten dat als ze je vader dood hadden, dat ze makkelijk Impler konden veroveren. Wij, Ahuva, die zo dom zijn om niet eens te helpen. Ah, ik heb domme fouten gemaakt, Fiacre Sloane. Vergeef me."

Ik stond op en liep naar hem toe. Ik knikte van ja en legde mijn hand op zijn schouder. "Mijn steun en hulp staan open voor u, u kunt me hulp vragen wanneer u wilt - maar ik kan ook de verbintenis leggen tussen de twee steden en volken. Mijn moeder staat zeker open voor u, mijn heer."

LupiWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu