3.6

26 3 77
                                    

Nadat Víðarr zo vlug als mogelijk was met hun pijnlijke keel alles had uitgelegd, namen ze hun telefoon uit hun broekzak en belde naar hun oh zo goede vriend Meyduloath. Het duurde niet lang voordat hij opnam.

"Hé, klootzak, ik zou het appreciëren als je in het vervolg je mond hield over engelentrio's." Door hun woede kwam hun zware accent boven. Ze deden geen moeite het te verbergen, de ander zou het maar moeten verstaan. En dat deed hij ook.

Ze kregen een verraste reactie, en de vraag wat er was gebeurd, waarop ze een korte samenvatting gaven van de gebeurtenis. Terwijl ze die samenvatting gaven, verzachtte hun stem meer en meer. Ze wisten ook wel dat Meyduloath er niet om gedaan had. Hij kon gewoon nooit zijn mond houden. Daar viel nu eenmaal niet veel aan te doen.

Een stroom aan verontschuldigingen volgde zodra ze hun mond dicht deden. De andere demon leek zich oprecht slecht te voelen over wat hij gedaan had. "Wat kan ik doen om het goed te maken?"

Even was Víðarr stil. "Uh, je hoeft echt niets te doen, hoor. Zorg gewoon dat het niet nogmaals gebeurd, dat is voldoende voor mij."

"Ik sta erop," drong Meyduloath aan. Hij zou het niet laten gaan voordat Víðarr met een voorstel was gekomen.

De oudere demon kon op niets komen. Ze hadden niets nodig van hem. "Ik bedoel, je mag me altijd trakteren op een ijsje?" Het was niet het meest spannende, maar op iets anders konden ze niet meteen komen. En ijs was altijd een goede optie.

"Een ijsje? Ben je zeker?" Hij had eerder verwacht dat het iets zou zijn als het hele huis opkuisen, of een lichamelijke dienst. Maar ijs?

Víðarr knikte en besefte dan dat de ander dat niet kon zien. "Ja. Meer heb ik echt niet nodig. Maar als je echt iets wil doen, is het goed genoeg."

Na nog een laatste verontschuldiging van Meyduloath, legde Víðarr op. Verveeld gooiden ze zichzelf de zetel weer op, om ongerust aan te horen hoe het ding luid kraakte. Misschien was het beter om er normaal op te gaan zitten in plaats van zich er zo op te werpen. Ach ja, daar was het nu al wel te laat voor, al zouden ze het onthouden voor de volgende keer. Hopelijk.

"Wil je proberen wat te eten?" De zachte stem van Fodla klonk door de kamer heen. Ze klonk wat twijfelend, niet goed wetend of ze het moest voorstellen.

Víðarr schudde hun hoofd. "Nee, bedankt. Slikken doet nog teveel pijn." Veel honger hadden ze ook niet, wat meeviel.

Verveeld sloten ze hun ogen en legden zich zo comfortabel mogelijk op het meubelstuk.

*

Conway voelde de tinteling in zijn lichaam van een nieuw verworven kracht. Opgelucht dat het gewerkt had, liet hij de huilende engel onder zich los. Het bloed dat aan zijn handen hing, veegde hij kalm af aan zijn shirt. "Verdwijn, engel. Ik heb je niet meer nodig," sprak hij ruw, een duw gevend tegen het verzwakte lichaam.

Blij met de uitkomst van zijn daad, besloot hij zijn nieuwe kracht uit te gaan testen. Alleen wist hij niet op wie. Hij kende nog niet zoveel andere demonen; zijn val was nog maar enkele dagen achter de rug. De enige die hij tegengekomen was, waren twee vrienden. Misschien zou het hem lukken om een van hen terug te vinden.

Hij had urenlang rond lopen zwerven in de mensenstad. Elk huis was hij voorbijgelopen, hopend de energie op te pikken van de demon die hij twee dagen eerder ontmoet had. Toen hij het uiteindelijk voelde, vormde een grijns zich om zijn lippen. Zonder nog verder te aarzelen, klopte hij op de houten voordeur.

Een vrouw deed open, en even stond Conway er verrast bij. Dit was niet de demon die hij zocht. "Kan ik je ergens mee helpen?" sprak de vrouw vriendelijk.

"Ik kom voor Víðarr, die woont hier, toch?" vroeg hij aarzelend. Hij was plots een stuk minder zeker van zijn zaak. Als de demon hier niet woonde, hadden ze totaal geen idee waar hij heen zou moeten gaan.

De vrouw knikte. "Die woont hier, ja. Kom binnen." Ze ging hem voor naar een stoffige woonkamer, waar een kleine tiener op de zetel gedrapeerd lag met een hond aan hun voeten liggend. Ze keken langzaam op naar het onverwachte bezoek en hun gele ogen werden wijd van verbazing.

"Oh, jij hier. Vanwaar de gelegenheid?"

"Ik heb een plek nodig om te slapen," loog Conway soepel. "En je zei dat ik altijd langs mocht komen als ik iets van je nodig had." Hij zou niet meteen zijn kracht testen. Misschien lukte het hem om vrienden te worden met de andere demon. Dan kon hij zijn kracht gebruiken zonder het op de ander te forceren.

"Dat heb ik inderdaad gezegd. En jij had gezegd dat het waarschijnlijk niet nodig was, dus waarom heb je je bedacht?" Víðarr zette zich recht in de zetel en rekte zich uit.

"Ik heb erover nagedacht. Dat is alles." Hij glimlachte klein. "Hopelijk is het oké."

"Ja, whatever, zolang het voor Fodla goed is mag je doen wat je wil. Vraag het aan haar in plaats van aan mij." De demon leunde weer naar achteren. "Ik heb een dubbel bed, dus als je daar geen probleem mee hebt mag je er best bij komen liggen." Ze beten kort op hun lip. "Tenzij je hormonen te wild zijn. Dan moet je een andere plek zoeken."

Conway glimlachte. "Ik kan mezelf onder controle houden, in tegenstelling tot die andere vriend van je."

De blik van de oudere demon verduisterde. "Waarom lijkt iedereen daarvan te weten? Ben jij niet nog maar een paar dagen geleden gevallen? En hij kan zich best onder controle houden. Hij heeft nooit iets kunnen doen waar ik zelf niet achter stond."

"Wat jij zegt. Rustig maar. Ik ken hem toch niet. Het enige wat ik weet zijn de geruchten die rondgaan. En dat zijn er veel." Hij zuchtte en leunde tegen de deurpost aan. Hij wilde niet op de zenuwen werken van de andere demon. Dan werd hij hier zo weer buiten gegooid.

Fodla mengde zich in het gesprek. "Zoals Víðarr had gezegd, blijft het aan mij om te beslissen. Voor mij is het geen probleem als je hier ook mee overnacht, maar als je eten wil moet je wel iets terugdoen. Als je dat niet ziet zitten, mag je weer gaan."

Daar had Conway geen probleem mee. "Wat voor iets wil je dat ik doe?"

De vrouw dacht kort na, om dan tot het besluit te komen dat ze het nu nog niet moesten beslissen. "Ik laat het je wel weten wanneer ik iets bedacht heb. Tot dan ben je alvast welkom om te blijven."

"Heel erg bedankt, mevrouw," zei Conway plechtig. "Dit betekent veel voor me."

Víðarr snoof en liet zichzelf weer languit op de zetel liggen. "En ik dacht dat de meesten van ons soort eikels waren. Je bent nogal hoffelijk, is het niet?" Ze sloten hun ogen opnieuw en bliezen hun adem luid uit. "Ik ga zo slapen, dus ik zou het fijn vinden als je niet midden in de nacht erbij komt liggen en me dan wakker maakt. Ik mag dan wel klein en fragiel lijken, ik zal niet aarzelen je terug naar Hel te sturen als je mijn slaap verstoort. Ja, dat is een dreigement. Wen er maar aan." Hun gemoedstoestand was erg achteruit gegaan in een paar minuten. Hoe dat kwam wisten ze niet, en ze gingen zich er ook niet druk om maken.

"Bedankt voor de waarschuwing." Conway trok een wenkbrauw op. "Maar als je mij aanvalt, bijt ik terug."

"Kinky," merkte de blondharige droog op. "Goed, ik ga slapen. Slaap wel, Fodla. Conway." Na die woorden sprongen ze uit de zetel en liepen ze naar de badkamer. Even later verschenen ze weer voor een seconde, om dan te verdwijnen in een van de slaapkamers.

"Ik zal dan ook maar gaan, voordat ze in slaap vallen en ik ze kan wekken," mompelde Conway half tegen zichzelf. "Nogmaals bedankt, Fodla."

"Graag gedaan. Zorg gewoon dat ik er geen spijt van krijg."

"Dat zal niet gebeuren." Hij mompelde een goedenacht en volgde de routine die Víðarr had voorgedaan. Het duurde niet lang of hij lag naast de ander in het grote tweepersoonsbed. Geduldig wachtte hij totdat de ander in slaap viel, wat niet al te lang duurde, en toen besloten ze hun kracht uit te testen. Zo kon hij zowel iets uit proberen, als de ander een handje helpen. Ze zouden hem dankbaar zijn, daar was hij zeker van.

Het werkte.

zij die vervolgens vergeten werden [verhalenbundel]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu