Jazztrio voor Twee

93 0 0
                                    

De straatlichten snijden in mijn ogen. Er lopen weinig mensen op straat om dit uur. Ik voel de gebroken spiegel in mijn hand prikken. Het bloed dat zich verspreidt, wordt direct weer weggewassen door de regen. West-Berlijn is best wel mooi zo laat op de avond, de bedrukkende sfeer van de werkdag sijpelt weg in de vrijheid van het nachtleven. De auto waarnaar ik nu al een volle tien minuten staar, is nog steeds even bekend, een vreemd gevoel. Ik werp mijn sigaret op de stoep en ga tenslotte naar binnen.

Er hangt een warme sfeer in het café. De walm rook speelt zijn frivole spel met de bruine tinten van de muur en de heren aan de genoeglijke tafeltjes klinken hun scotch. Niet voorbereid op conversatie kies ik een hoekje uit aan de bar. "Één perenschnaps", dit heb ik beslist nodig. Zij is hier; Ik zie haar vanuit een ooghoek spelen met een haarlok. Noch zij, noch haar vriendin heeft me zien binnenkomen.

"Sorry, ik had je toen niet opgemerkt."  Het eerste wat ze ooit tegen me zei, dat vergeet ik nooit. Ik begreep haar wel, dat doe ik altijd. Ik had haar nochtans wel opgemerkt, iedereen had haar opgemerkt, zo was ze wel. Haar leven was een spektakel waarin ik het niet kon laten een glimp te werpen.

Ik voel opnieuw de steek in mijn hand. Ik aanschouw hoe het bloed figureert in het theater van de muziek. De zachte drup van de contrabas en het vloeien van de piano, het lichte bonzen van de drums en het snijden van de altsax.

Ik zie haar vriendin naar het toilet wandelen. Ik neem een laatste slok en steek nog een sigaret op. Mijn pas is onwennig, maar de adrenaline slaagt er in er een spetter zelfzekerheid tussen te wringen. Ze kijkt weg, al weet ik dat ze me ziet. Ik neem plaats op de zetel tegenover haar; "Ik wou je nog iets geven."  Ze reageert niet. Ik vertel haar over het spiegeltje, hoe ik het heb proberen maken, hoe ze het verdiende terug te hebben. Ze maakt geen aanstalten om mijn geschenk aan te nemen. Haar ogen zijn nu vastgelegd op het hoopje scherven. "Waarom ben je zo afstandelijk?"  Geen reactie.

Ze blikt naar de klok boven de deur van het toilet. "Wat doe je hier?", laat ze eindelijk los. Mijn adem is zwaarder dan ooit. Zorgvuldig probeer ik mijn antwoord te formuleren. Het duurt te lang. "Ik moet weg", verwijt ze. Nee. "En je vriendin dan?"  Ze antwoordt niet. Ze staat op.

Ik grijp naar de scherven van de spiegel zoals zij ooit greep naar het glas. Ik ben diep onder de indruk van de sierlijkheid en bezieling van mijn beweging. Zoals zij haar verdriet verdronk, vergiet ik nu het mijne. Onder de stomp van een contrabas op moordpad mengt het bloed van mijn hand zich met het hare, gutsend over mijn vuist. Machtiger dan de houtblazers scheur ik haar. Met veel meer klem, maar dezelfde jeu waarmee zij mij ooit openscheurde.

De piano stopt met vloeien en het etablissement loopt leeg. Slechts één gezicht hevig geschokt onder de klok. Mijn ademhaling matigt. Nu loopt ze niet meer weg. 

Van twee KantenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu