Francaja24
- Reads 2,968
- Votes 113
- Parts 12
stap (de; m; meervoud: stappen)
1 schrede, pas: stap voor stap [langzaam]; geen stap meer kunnen verzetten [heel erg moe zijn]; een stapje terug (moeten) doen [met minder genoegen (moeten) nemen]; op stap gaan (a) een wandeling maken; (b) gaan stappen (3)
2 (figuurlijk) poging: een stap in de goede richting; stappen ondernemen tegen een land [maatregelen nemen]
stap·pen (stapte, heeft, is gestapt)
1 met grote passen of met vaste tred lopen
2 een stap doen: naar de rechter stappen [proberen bij de rechtbank zijn gelijk te halen]; over iets heen stappen (a) er te voet overheen gaan zonder het te raken; (b) het ondanks bezwaren aanvaarden
3 uitgaan, cafés bezoeken
eruit stappen (a) niet langer deelnemen aan een gezamenlijke onderneming; (b) zelfmoord plegen