-------------------------------------------------------------------------------------------------
Ik rende en rende. Het voelde alsof mijn benen elk moment aan een tak bleven haken. Mijn ademhaling was gejaagd en ik werd gevolgd door schimmen, donkere wezens die zich immens snel konden verplaatsen. Door het bos lopen was nooit mijn sterkste kant geweest, zelfs bij de jeugdbeweging hield ik er niet van om mij in de duisternis voort te bewegen. Toen ik eindelijk dacht het einde van het bos bereikt te hebben, stortte ik in een afgrond. Die bleef maar door en door en door gaan. Er leek helemaal geen einde aan te komen totdat ik plots in iemands armen viel. Zacht, vertrouwd en stevig. Ze gaven me een moment van rust en zonder dat ik het gemerkt had, had ik me tegen de borst van de jongen aan genesteld. Toen ik opkeek, keek ik in de prachtigste, meest blauwe ogen. Bijna net zo helder als de lucht wanneer er geen enkel wolkje hing. Geen enkel wolkje om de maan te laten verdwijnen.