'Toen ik vijftien jaar oud was hoorde ik voor het eerst van de tovenaarswereld. Mijn ouders zijn toen ik nog een baby was in een tragisch auto ongeluk gestorven. Na de dood van mijn ouders zijn mijn tweeling broer Harry en ik toegewezen aan onze oom herman en tante petunia. Mijn oom en tante, ook wel de duffelingen genoemd, konden echter niet voor ons beiden zorgen. Ik kreeg slecht te eten en moest, net als mijn broer, in de bezemkast onder de trap slapen. Na enkele jaren bij de duffelingen te hebben gewoond ben ik op mijn vierde weggehaald bij mijn tweelingbroer en de Duffelingen en ben ik in huis genomen door vroeger goede vrienden van mijn ouders. Anders dan de Duffelingen waren zij erg vriendelijk en zorgzaam. Ondanks dat zij vrij weinig inkomen hadden, verzorgden zij mij beter dan de Duffelingen ooit gedaan hadden. Ze beschouwden mij als hun eigen kind, waarschijnlijk omdat zij zelf nooit kinderen hebben gehad. Na zeven jaar heb ik eindelijk de kracht gehad om weer contact op te nemen met mijn broer. Ik was namelijk erg bang dat hij mij zou verstoten. Ik belde naar het huis van de duffelingen. Het bleek dat mijn Harry spoorloos verdwenen was, althans dat was zij mij wijs probeerden te maken. Nu eindelijk, vijf jaar later, komt de echte waarheid naar boven: Hij is een tovenaar, en ik dus ook.'