Ik rende. Ik rende zo hard als ik kon. Heel even keek ik achterom, ze volgden me nog steeds. Ik probeerde nog harder te rennen, maar ik was al helemaal buiten adem. Hoe harder ik rende hoe dichter bij ze kwamen. Ineens gebeurde er iets, even had ik heel erge hoofdpijn en daarna kreeg ik een tintelend gevoel in mijn handen en voeten. Net toen ze me bijna hadden rende ik heel snel vooruit. Ik keek weer even achterom en ik zag ze niet meer. Terwijl ik achterom keek botste ik ergens tegen op, en ik keek in drie paar ogen. Blauwe-, groene- en grijze ogen staarden me aan. Ik was doodsbang. Ik keerde me om en begon weer te rennen, maar ze waren overal. Tientallen ogen staarde me aan vanuit het duister. Toen hoorde ik doffe stappen achter me. Niet van een mens, maar van iets anders. Ik draaide me om en keek recht in de ogen van een grote wolf.