Ik hoorde vagen geluiden, en mijn zicht was nog niet scherp.
Ik zag mijn zusje slapen, haar haren voor haar gezicht, haar ogen gesloten.
Ik hoorde de regen tikken op het dak, de wind hoorde ik waaien langs het raam.
Mijn voetstappen kraakten op de houten vloer, mijn handen lagen op de deur klink. Langzaam maar zeker drukte ik hem naar beneden. Langzaam maar zeker stapte ik naar buiten. Met zachte passen stapte ik verder. Met zachte passen liep ik verder naar buiten. De regen voelde ik op mijn schouders, kippenvel verspreidde zich. Toch liep ik verder, in de donkere nacht, in de koude nacht.