Langzaam open ik mijn ogen. Ik luister naar de ernstige stortbui die zich buiten te keer gaat. Ik verstijf van de schrik. Het bed is nat, ik zal toch niet... Nee, vast niet. Mijn hand glijd langzaam m'n onderbroek in. Even zucht ik van de opluchting. Ik verzamel de moed en kracht om mijzelf om te draaien naar de wederzijde van het bed waar het gelukkig nog droog is.
Ik kijk over mijn schouder heen onwetend waarom ik in een nat bed ontwaak totdat ik naar de muur kijk. Het water zeikt van het raamkozijn af het bed in. Terwijl ik probeer de natte zijde van het bed te vermijden strek ik mijn arm naar de klink van het raam. Als het raam dicht is laat ik mezelf verslagen op het bed vallen. Ik sla met mijn ene hand mijn dekens open en met de ander grijp ik naar mijn telefoon. Half 4. In mijn hoofd scheld ik mezelf uit als nog geen seconden later mijn gedachtes onderbroken worden door het gekrijs uit de babyfoon.
Voeten sloffend loop ik mijn slaapkamer uit en de gang op. Ik loop Aloïs' kamer in. Net voordat ik mezelf over de krib heen kan buigen voel ik een scherp onaangename prik in de hiel van mijn voet. Vanuit mijn maag komt een harde kreet die niet veel later gedoofd wordt door het verergerde gekrijs van mijn zoon. Ik pak Aloïs op en ik wieg hem zachtjes voordat ik hem voorzichtig terug in de wieg leg. Uit de badkamer pak ik een handdoek voor het opdrogen van het raamkozijn.
Ik loop de badkamer uit als ik plots Aloïs weer hoor huilen. Passerend mijn slaapkamerdeur gooi ik de handdoek op het bed en loop ik door naar de slaapkamer van Aloïs. Staand in de deurpost zie ik een felle flits buiten. Ik loop de kinderkamer binnen terwijl ik weer op een klein speelgoed poppetje ga staan. Ik scheld wederom, maar het geluid wordt overheerst door een grof gedonder vanaf buiten. Het gehuil stopt plots.
Ik ga met beide handen op de rand van de krib leunen en ik kijk over de rand heen. Ik pak het kind op en ik wikkel het kind in met het baby laken waarop hij ligt. Ik draag de baby als een rugby bal onder mijn arm van de trap af waarna ik het op de dressoir in de gang leg. Uit het linker laatje van het dressoir pak ik mijn autosleutel die zich verstopt onder brieven. Uit de gangkast pak ik een boodschappentas waarin ik Aloïs leg, wat nog van hem over is tenminste.
Vanuit de tas wordt ik zielloos aangestaard. Met de sleutel in mijn hand begeef ik mezelf naar de voordeur en ren ik naar de auto. Als er van de regen een plasje water ontstaat begint het kind te krijsen. Half doorweekt leg ik het kind in de kofferbak en ga ik achter het stuur zitten en start ik de auto.
Ik ken een plek in het bos waar ik vroeger met mijn broer verstopte voor mijn vader. Mijn vader was een jager en had een kort lontje. Hij kende het hele bos uit zijn hoofd. Toch was er een plek waar mijn vader ons nooit vond. Daar zal ik hem achterlaten.
Uit de kofferbak pak ik de tas met spullen en Aloïs. De wind waait fluisterend door de bomen heen alsof ik uitgelachen wordt. Mijn voetstappen worden gedempt door het zachte mos waarop ik loop. Mijn hart bonst sneller dan ooit. Natuurlijk heb ik twijfels, maar wat ik niet heb is een keuze.
Ik stop bij de grote holle eik. Uit de tas pak ik de baby en vouw ik zijn kleedje open. De koude wind voelt als ijs door mijn natte kleding, maar het kind is alweer volledig stil. Ik pak het touw uit de tas die ik met een halve slag om zijn enkel heen knoop. Ik gooi de andere kant van het touw over een sterke dikke tak van de eik heen waarna ik de andere kant van het touw vast pak.
Terwijl ik het kind omhoog hijs hoor ik het breken van bladeren achter me. Uit paniek pak ik uit de tas een haring en een hamer en sla ik het uit einde van het touw vast op de grond. Met de hamer in mijn hand ren ik snel terug naar de auto en vertrek ik vlug naar huis.