Hoofdstuk 1

9 1 3
                                    

Oorlog... Wat is oorlog eigenlijk? Het is een meningsverschil. Een stom meningsverschil tussen twee machtige mensen en door dit ene meningsverschil moeten duizenden mensen sterven. Duizenden onschuldige mensen.

Toen ik vijf was, is de oorlog begonnen. Mijn vader werd gedwongen om mee te vechten in het leger. Ik snapte niet waarom hij mij en mijn moeder verliet. Ik dacht zelfs dat hij niet meer van mij hield. Nu weet ik dat dat wel zo is.

Een jaar later werd mijn moeder ziek. Ziek van de honger. Hoe graag ik ook voor haar wilde zorgen, ik kon het niet. Toen ze ook niet langer voor mij kon zorgen, stuurde ze me naar mijn tante op het platteland. Ze is me toen uit komen zwaaien op het perron. Daarna heb ik haar nooit meer gezien. Het enige wat ik nog van haar heb is een kettinkje met een hangertje eraan. In het hangertje zit een foto van mijn vader en moeder op hun trouwdag.

Bij mijn tante was het nogal saai. Er was niet veel te doen. Ik mocht niet naar buiten, dat was te gevaarlijk vond Tante. Om de tijd te doden las ik veel boeken. Dat had mijn vader me geleerd. 's Avonds als het buiten begon te schemeren, speelden we spelletjes. Behalve mijn oom en mijn tante woonden er nog andere mensen in het huis. Onderduikers noemde Tante ze. Ik begreep niet zo goed wat dat betekende. Wat ik wel wist was dat het jongetje ongeveer van mijn leeftijd was. Hij zei nooit veel. Ik negeerde hem gewoon. Zijn vader ging altijd met mijn oom mee om eten en andere benodigdheden te halen. Zijn moeder zag ik alleen bij het avondeten. Daarna verdween ze gelijk weer naar het kleine kamertje achter de kast.

Op 11 maart 2112 zat ik rustig een boek te lezen, toen er plots op de deur werd geklopt. Ik schrok op. Mijn tante keek voorzichtig uit het raam. Ze gebaarde naar mij dat ik me moest verbergen. Ik snapte niet waarom, maar deed braaf wat ze van me vroeg. Ik ging achter de stoel zitten en maakte me klein. Door een spleetje kon ik nog net iets zien. Ik zag twee paar zwarte laarzen, dezelfde zwarte laarzen als die mijn vader aan had toen hij ons verliet met dezelfde legergroene broek erboven. Ik luisterde naar het gesprek, maar kon het niet verstaan. De zwarte laarzen begonnen te bewegen. Ik volgde hun voetstappen met mijn ogen. Ze gingen de kamer rond en bleven stil staan bij de kast waarachter het kleine kamertje zat. Ik hoorde de kast verschuiven gevolgd door geschreeuw. Op dat moment wist ik dat er iets mis was. Ik kon niks meer zien. Ik hoorde alleen gegil, gesnik en gebonk. Een paar seconden later zag ik naast de zwarte laarzen de versleten schoenen van de onderduikers. Ook zag ik het gezicht van het jongetje. Het beeld staat nog altijd op mijn netvlies gebrand. Hoe zijn fel blauwe, vochtige ogen vol angst de mijne aanstaarden. Het was misschien niet langer dan een seconde, maar het leek wel een eeuwigheid. De angst begon op dat moment ook door mijn aderen te stromen. Ik maakte me nog kleiner en hield mijn adem in. De zwarte laarzen en de versleten schoenen verdwenen langzaam uit mijn beeld. Toen ik de voordeur hoorde kraken, blies ik mijn adem uit. Op dat moment hield het geluid van de voetstappen op. Daarna kwamen ze dichterbij. Ik hield mijn adem opnieuw in en kneep mijn ogen stijf dicht. Ik maakte mezelf wijs dat als ik hen niet zag, zij mij ook niet. Ik voelde een hand in mijn nek en werd hardhandig omhoog getrokken. Ik gilde. Tranen begonnen over mijn wangen te lopen. Mijn zicht vervaagde door de waas van tranen voor mijn ogen. Ruw werd ik in een donkere ruimte gesmeten. Het rook er naar zweet en plas. De deuren werden gesloten. Mijn tante had mij dicht tegen zich aan getrokken. Ik was bang, bang voor wat er nog zal gebeuren.

Dagenlang reden we door, zonder enig besef van tijd. Elke dag kregen we per persoon één sneetje brood en een beetje water. De honger en de droogte in mijn mond was amper te verdragen. Dag in dag uit steeds weer die stekende buikpijn. Elke dag weer het verlangen naar vocht. Toen de wagen eindelijk stopte en de deuren geopend werden, werden mijn ogen verblind door het felle zonlicht, maar veel tijd om te wennen had ik niet. Ik werd gelijk met mijn handen op mijn rug meegenomen. Wat had ik fout gedaan? Waarom doen ze me dit aan? Die vragen bleven door mijn hoofd spoken. Mijn ogen wenden langzaam aan het felle licht. Het enige wat ik voor me zag was een grasvlakte. Een grasvlakte zo ver ik kon kijken. Heel erg in de verte zag ik de omtrek van een muur. Toen we dichterbij waren, zag ik het prikkeldraad om de muur heen. Wat zal daarachter zijn? Leuk zal het er in ieder geval niet zijn. Terwijl we verder strompelden schoten er allemaal gruwelijke beelden door mijn hoofd, maar mijn beelden waren lang niet zo gruwelijk en wreed als het er echt was. Onmenselijker kan bijna niet. Veel gestruikel en blauwe plekken verder, waren we eindelijk bij de muur. De soldaat die me vast hield, riep iets. Ik hoorde gerommel aan de andere kant van de muur. Even later ging er piepend een zware deur open. Weer werd ik ruw vooruit geduwd. We kwamen terecht op een soort plein. Van het gras was nu niks meer te zien. Op het plein stonden nog meer mensen. Allemaal keurig in rijen achter een tafeltje. Bij het tafeltje zat een man. Wat er op de tafels lag kon ik niet zien. Ook wij werden in 1 van de rijen geplaatst. Om het plein heen stonden allemaal lage, grijze gebouwen met hele kleine raampjes. Tante streek door mijn haren terwijl de rij langzaam korter werd. Ik voelde dat ze bang was, ook al deed ze haar best om het te verbergen. "Nom." Vroeg de man achter het tafeltje. Ik wist niet wat het betekende. Het was in ieder geval geen Engels. Dat zou ik herkennen uit de boeken. "Opeens werd Tante weg gesleurd door 2 soldaten. Ik riep haar en wilde naar haar toe rennen, maar werd vast gegrepen. Hoe hard ik ook gilde en tegen stribbelde, de man was te sterk. Met geen enkele mogelijkheid kon ik los komen.

Ik werd een ruimte in gesleurd. Ik kon niet goed zien waar ik was door de waas van tranen voor mijn ogen. Ik hoorde wel mensen schrikken door de waarschijnlijk onverwachtse binnenkomst. Eindelijk werd ik los gelaten. Ik viel met een harde klap op de grond. Door mijn tranen heen zag ik de soldaat wat zeggen tegen een onbekende vrouw, waarna hij de deur uit stormde. De vrouw liep op me af. Bang kroop ik achteruit. De vrouw zei iets wat ik niet verstond. Ik bleef achteruit schuiven totdat ik de muur voelde. Nu zat ik gevangen. Ik dook ineen, bang voor wat ze zou doen. Haar hand kwam steeds dichterbij. Ik kneep mijn ogen dicht tegen de pijn, maar in plaats daarvan voelde ik een hand die zachtjes mijn wang streelde. Ik opende mijn ogen en voelde mijn lichaam ontspannen. De vrouw glimlachte naar me. " Ik zal je niks doen." Zei ze. Even was ik in de war. Waar had ze Nederlands geleerd? " Ik woonde ook in Nederland totdat de Franse soldaten mij en mijn hele gezin mee namen." Ze had de verbazing van mijn gezicht afgelezen. De vrouw reikte haar hand uit. "Ik ben Adrianne en jij?" vroeg ze. "Anna." Antwoorde ik waarna ik haar hand pakte. Ze hielp me overeind en leidde me naar een tafel waar allemaal kinderen van verschillende leeftijden zaten. Adrianne klopte op een lege plek op de houten bank als teken dat ik moest gaan zitten. Ik stapte over de bank heen. Op de tafel lagen allemaal kleurpotloden, viltstiften en lege tekenvellen verspreid. Ik pakte een tekenvel en begon een kasteel te tekenen. Zo'n kasteel waarover je leest in sprookjes. Sprookjes zijn mijn lievelingsverhalen. Ze lijken iets magisch te hebben en ze hebben ook altijd een gelukkig einde in tegenstelling tot de echte wereld. De echte wereld is wreed en oneerlijk.


Je hebt het einde van de gepubliceerde delen bereikt.

⏰ Laatst bijgewerkt: Dec 27, 2015 ⏰

Voeg dit verhaal toe aan je bibliotheek om op de hoogte gebracht te worden van nieuwe delen!

Oorlog...Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu