Bij mama kon ik altijd terecht ze was er altijd voor mij maar ik had 1 aflaatklep dat was wielrennen vanals ik kon kwam ik thuis van school gooide mijn boekentas in het hoekje waar ze hoorde deed men kleren aan loopte naar de garage riep nog snel tot straks en weg was ik ik ging mijn hoofd leeg gaan rijden mijn gedachten verzetten ik kon gaanen staan waar ik wou ik wist dat wielrennen mij nog een mooie tijd zou geven op mijn fiets was er ook niemand die mij uitlachte