Proloog

14 0 0
                                    

Ik heb hem vermoord. Mijn hersenen konden niet accepteren wat ik had gedaan. Nog steeds voelde ik een soort euforische blijdschap. Maar waarom? Ik heb hem vermoord, dacht ik opnieuw.

Ik veegde het bloed van het keramische mes en deed een stap achteruit. Hij zag er niet meer zo knap uit, nu zijn gezicht helemaal wit was weggetrokken en zijn ogen een dode, enge blik hadden.

Het was muisstil in de woonkamer. Nét zo stil als donker. De maneschijn, die door de hoge ramen scheen, werd gereflecteerd in het plas bloed op het parket. Dat was het enige licht. De lantaarnpalen waren al uren geleden uitgesprongen door de ontploffingen van het leger. De anderen zijn vast al lang het huis gevlucht. En hebben mij in de steek gelaten. Het gelukkige gevoel ebde weg en maakte plaats voor woedde. ''Godverdomme! Fuck!'' schelde ik.

Om de donkerte door licht op te laten lossen, probeerde ik het licht aan te doen, maar natuurlijk werkte dat niet. De elektriciteit was zeker allang uitgegaan. Hoewel ik het huis van Francesco goed ken, was het moeilijk voor mij de trapkast te vinden, waar ik vast en zeker een zaklamp zou kunnen vinden. Ik struikelde over een drempel, en al strompelend vond ik mijn weg naar mijn bestemming. De laadjes rukte ik uit de kastjes, en in één van de ondersten vond ik wat ik zocht. Een splinternieuwe.

De duisternis vluchtte voor de straal licht uit de zaklamp. Alles was weer zichtbaar voor mijn ogen. Ik zag dat de achterdeur op een kier stond en een vlaag wind overviel mij. De tochtdeur, tussen de keukendeur en de voordeur in, werd dichtgesmeten door de luchtstroom.

Ik greep naar de deurklink, opdat de deur net wat meer zou openen om mijn lichaam ertussen te wurmen. Het kleine tuintje, waar onze vriendengroep maar al te vaak in de zwoele zomeravonden een biertje dronk, was nu bedekt met de bruinachtige bladeren van een ietwat kleine trompetboom. Aan de achterkant van de tuin, was een groen beschilderde deur die naar de brandgang leidde. Ook deze was open. Al gebruikt door het groepje dat mij heeft achtergelaten.

Ik holde de brandgang in. In de verte vingen mijn oren nóg een ontploffing op, maar deze was, in tegenstelling tot de anderen, veel minder hard. Buiten de stad afgevuurd? dacht ik, terwijl ik de brandgang uitrende.

Mijn voetstappen werden teruggekaatst door de bakstenen muur, bedekt met klimop. Het einde van de gang was al bijna in zicht, ik zag een lantaarnpaal wat moest betekenen dat ik zo het einde van gang zou hebben bereikt en ik bij een straat zou zijn aangekomen.

Alleen nog mijn verraderlijke 'vrienden' vinden.

Ik hoorde nog net voor het einde andere voetstappen, niet die van mij. Het waren er ook meer. Nét toen ik 'Francesco' wilde roepen, voelde ik een enorme pijn in mijn rug.

Mijn vingertoppen raakte de wond, die door het stromende bloed erg glibberig geworden was, en ik bracht de hand weer naar mijn ogen. De penetrerende scharlaken kleur, én de pijn, was voor mij genoeg. Bloed. Langzaam werd alles wazig en kon ik mijn omgeving niet meer in me op nemen. Voetstappen werden steeds zachter, terwijl mijn leven op deze wereld beëindigd was. Maar door wie?

__________________________________________________________________________________

Hallo, hallo! Ik zou het erg waarderen als jullie een mening geven over mijn boek. Aarzel niet! Zo wordt het alleen maar beter!

TijdWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu