'We moeten ons haasten. Het duurt niet lang meer of ze zullen het merken', klonk een zachte mannenstem vanonder een grijze kap.
'Ze zullen het vast gemerkt hebben', antwoordde een gespannen vrouwenstem, vanonder het bebloede laken in de armen van haar redder.
Ze zochten een uitweg doorheen de oneindige kasteelgangen, maar vonden er geen. Ze sloegen een hoek om en betraden een lange corridor waarin het zachte maanlicht doorheen enorme, ovalen ramen viel.
De man hield plots zijn pas in. 'Er is een snellere uitweg dan de kasteelpoorten, maar die is wel vijf keer zo riskant'. Hij wierp een blik door een raam om te kijken hoever ze van de begane grond verwijderd waren. Daarna legde hij voorzichtig de vrouw neer, brak het dunne glas door er meerdere malen op te tikken met de pommel van zijn dolk en versplinterde de scherpe randen die achterbleven.
Hij knielde neer naast zijn toekomstige gemalin en staarde in haar grote, rooskleurige ogen: 'Herinner je je nog ons korte bezoekje aan de cyclopen?' Ze knikte terwijl hij haar weer in zijn armen tilde. Daarna ging hij in de juiste positie voor het raam staan, zodat hij straks na de sprong eerst zou vallen.
'Dat zou ik niet doen als ik jou was, Cevéron!', klonk een grimmige stem achter zich.
Hij draaide zich om en stond oog in oog met de ondode Osram: een oude generaal met veel reputatie, lang geleden gestorven op het slagveld. Nu blijkbaar opnieuw tot leven gewekt door Sar'Neláves: Heerser van zij die herrijzen. Osram was niet langer zichzelf maar één van de vele marionetten waarover Neláves het commando voerde.
Snel liet de ontvoerder zich achterover vallen uit het raam. Als een blok viel hij langs de grote, zwarte kasteelmuur, terwijl de lucht aan zijn cape trok. Zijn maag kromp ineen en hij duizelde. Zijn ademhaling stokte tijdens de val. Het voelde alsof hij nergens meer grip op had, maar toch drukte hij de bevrijde jongedame stevig tegen zich aan, wachtend op een harde landing die de dood kon betekenen voor hen beiden.
'Visil, nyës cordoan!', schreeuwde de vrouw en zo'n zes voet boven de gladde stenen bleven ze zweven in wat leek op een kluwen van samengeperste lucht, die hen neerlegde op de grond.
Cevéron stond op, zijn lichaam trillend van top tot teen. Met zijn vrije hand trok hij de kap weer over zijn hoofd. 'Ik hoop dat we dit nooit meer moeten doen. De volgende keer neem ik gewoon de trap', verzuchtte hij.
'Ik weet dat dit een zeer zware klus is, maar je mag niet opgeven. We kunnen dit, oké?' Zo verzwakt als ze was gaf de elf een zachte knik. Ze leek niet overtuigd.
Met de elf in zijn armen rende hij tussen de huizen door de donkere en verlaten straten van de stad, op weg naar de grote stadspoorten. Toch duurde het niet lang of de straten stroomden vol met levenloze krijgsmannen: bleke wandelende lijken met in hun handen een grote diversiteit aan wapens.
Cevérons kuiten begaven het bijna. De duistere contouren van de poort werden langzaam zichtbaar wat zijn hoop deed herleven.
'Neláves heeft haar honden losgelaten, maar wij hebben nog steeds een voorsprong,' pufte hij, 'zolang ze de velmors niet loslaat kunnen we het er nog levend vanaf brengen.'
Het geluid van grote, schuivende, metalen kooideuren vulde de stad, gevolgd door het gebrul van wat leek op leeuwen.
'Ze hebben de velmors losgelaten!', het klonk als ongeloof. Zijn hart wilde uit zijn borst springen, zijn benen trilden en wilden het begeven: er was opnieuw geen uitweg. Als hij nu niet meteen een oplossing zou vinden, dan zou hij misschien vroeg of laat levend opgepeuzeld worden samen met de elf die hij juist wilde redden.
Cevéron beukte met zijn schouders een paar lusteloze, ondode wachters tegen de grond en liep de poort door maar het woeste briesen van de oorlogsdieren werd steeds luider.
Zijn benen leken het op te geven maar ten koste van snelheid hervond hij z'n evenwicht om rechtop te blijven. Ineengedoken zette hij zich schrap voor de scherpe klauwen die weldra zijn rug zouden doorboren.
Op dat moment schoot er een pijl door de kop van het dier, waarna het dood neerviel achter Cevérons rug. Zijn blik volgde de richting waar de pijl vandaan kwam en zag Anareus: een uitgeruste ruiter op een griffioen met een gespannen boog in zijn handen.
'Sta op, soldaat! Draag Decateh ver weg van hier!', met deze woorden stortte de griffioen zich krijsend op de velmors en Cevéron, vermoeid als hij was, liet zich dit geen tweede keer zeggen.
Twee jaar later is de elf bevallen van een dochtertje, Rheanna, in de stad Evlardil. Tot Cevérons grote verdriet, is Rheanna's moeder gestorven tijdens de bevalling. Hij zou het kind beschermen met zijn leven, want dit meisje was datgene op de wereld dat hem werkelijk aan zijn gestorven wederhelft deed herinneren en, op sommige momenten, zijn blijvende leed deed verdwijnen.