Ze lag met haar donkerblauwe, wijd opengesperde ogen naar het houten plafond te kijken.
Het was te warm om in slaap te kunnen vallen, en haar witblonde, lange haren
-aangetast door jaren zeezout- hielpen ook niet bepaald.Ze keek toe hoe haar gloeilamp heen en weer zwiepte, mee deinde op de golven. Hij was daarnet gesprongen, maar ze was te moe geweest om hem te vervangen.
De zilverwitte gordijnen bolden op, de verantwoordelijke bries tastte alle hoeken van de kajuit af en streelde uiteindelijk haar gezicht, zachtjes, alsof hij het ongemak van de hitte wilde wegnemen, maar er niet de kracht voor had.
De wind bracht inderdaad iets geruststellends met zich mee, maar het was geen frisse lucht of koele waterdamp: het was een slaapliedje. Het was het slaapliedje dat ze al sinds ze klein was hoorde in haar slaap.
Was ze dan toch eindelijk in slaap gevallen? Nee, dat kon niet. Ondertussen ging de stem gewoon door met zingen, en toen deze aan het tweede couplet begon, stapte Alice voorzichtig uit bed, zich vastgrijpen aan de houten muren, heen en weer geslingerd door de nimmer kalme zee.
Haar witte nachtjapon imiteerde de gordijnen, en ze moest hem met één hand vasthouden om hem in bedwang te houden.
Op haar hoede zocht ze haar weg naar het dek van de Luna Maris.
De stem begon voor de tweede keer aan het refrein, trok haar met onzichtbare, zijden handen naar zicht toe. Naast de muziek hoorde ze haar naam, gefluisterd in de wind, hij raasde over de schuimkoppen en echode tussen de muren van water die her en der verspreid over de golven oprezen.Het lied kwam niet vanuit de verte, zoals Alice had verwacht. Het kwam vanuit de diepte.
Vanuit de met sterren bezaaide, magische diepte die ze als kind zo begeerde.Nog één keer keek ze achterom. Zou ze springen? Waarom niet? De zee zou haar nooit kwaad doen. Als een professioneel atleet dook ze het water in, zonder een plons of zonder opspattend water, en zwom omlaag.
Hoe verder ze zwom, hoe luider het lied klonk. Het echode als het gezang van een walvis, en smeekte haar te komen als dat van een sirene. Zachtjes begon ze mee te neuriën, tot ook zij de woorden over haar lippen voelde rollen als de golven hoog boven haar.
Ze was al niet meer alleen: oranje en bruine kwallen kwamen haar met duizenden tegemoet. Ze kon hen horen. Het leek wel alsof ze niet in het water was, maar in een hemel die zich gedroeg als water.
Tentakels streken langs haar blote armen zonder enig spoor van verminking achter te laten, en ze bleef het gezang volgen.
Ze bleef omlaag zwemmen, en zwemmen, en zwemmen.Tot ze in de diepte iets opmerkte. Een glazen koepel...
De koepel was afgewerkt met gouden randen die schitterden in het water, en enkele kleurrijke vissen zwommen eromheen alsof het niets was.De koepel viel erg op tussen die inktblauwe omgeving, effen en rustgevend. De koepel was een meesterwerk, het kon niet anders dan gebouwd zijn door een totaal ander volk, mensen van het jaar 2016 konden dit nog niet, zelfs niet met al hun verschrikkelijke technologie.
Nieuwsgierig zwom Alice tot aan de glazen wand, en drukte haar gezicht tegen het monumentale bouwwerk aan.
Binnenin zat een verlaten stad, opgesloten, zonder enig teken van leven.
Was dit Atlantis? Nee, dit was niet hun stijl, dit was een andere stad.Ze veegde haar ademwolkje weg en schoof een eindje opzij.
In deze stad zou nog één iemand moeten zitten, gevangen achter de gouden tralies zonder iemand om zich heen. In deze stad zou degene zitten die haar hierheen had gebracht met het lied uit haar dromen. Ze moest hier binnen zien te komen.
JE LEEST
Lullaby
FantasyWat zou jij doen als je wakker ligt in een antiek houten bed op je boot in het midden van de Atlantische oceaan, met het raam open en de zilverwitte gordijnen die opbollen van de nachtelijke bries, die de zilte geur van de oceaan op zich mee draagt...