Serraphine

10 3 0
                                    

Nieuwsgierig zwom Alice om de koepelvormige stad heen.

Aan de achterkant liep een marmeren trap omlaag, naar twee grote gouden poorten waarin tekeningen en symbolen waren gekerfd. De tekeningen beeldden een boom af, met vruchten die veel weg hadden van sinaasappels. Onder de boom speelde een jongen in het gras, met twee meisjes. De jongen was vast iets in de twintig, het oudste meisje leek zeven, het jongste drie. Zonder zorgen speelden zij onder de boom.

Op de andere poort stond een afbeelding van de stad, die op de poort groter leek, en duidelijk boven het water uitstak, met meeuwen en aalscholvers die eromheen cirkelden als draken om een schat. En dan waren er nog de symbolen.

Alice liet haar bleke, gerimpelde vingertoppen over de groeven glijden. Ze kon hen lezen, als een boek in braille. Met gesloten ogen liet ze de woorden en beelden haar hoofd vullen, tot er niets anders meer overbleef.

Het verhaal was helaas niet volledig, en beschreef enkel de glorieuze tijden van de stad, die Aerolis bleek te heten, naar de overleden zoon van de koning.

De tekst was verwelkomend, het maakte dat ze het gevoel had er thuis te horen, wat dan ook precies de bedoeling was: het was een uitnodiging. Dit maakte Alice nog veel nieuwsgieriger.

Ze bekeek de poort nog eens aandachtig en zuchtte diep. Hij leek wel van lood. In haar eentje zou ze hem nooit open krijgen, zeker niet met de druk van het water die op de stad rustte. Ze zuchtte teleurgesteld. Toen viel haar oog op een kleine doorgang in de wand. Het was een kleine, houten deur, niet hoger dan een meter, maar hij was ten minste niet op slot.

Samen met een golf van zout zeewater spoelde ze een kleine rotsige ruimte binnen. Snel sloot ze de deur, en het water spoelde weg en werd geabsorbeerd door de vreemde rotswanden en de vloer uit hetzelfde absorberende gesteente.

Verwonderd keek Alice om zich heen. De lucht was vochtig en donker, maar het licht in de stad aan het einde van de bochtige rotstunnel wist haar toch te bereiken.

Zich vasthouden aan de droge wanden sloop de vrouw naar het einde van de tunnel. Nu pas viel haar op dat de stem was opgehouden met zingen. Ze had het nauwelijks beseft of de kristalheldere melodie weerklonk opnieuw in de muffe gang en kaatste tegen de wanden, die het herhaalden als een koor.

Haar handen gleden over de wanden tot deze prompt ophielden en Alice achterlieten op een kleine, fel verlichte open plek die uitzicht gaf over de verlaten stad.
Door de glazen koepel heen had hij fantastisch geleken, maar vanbinnen was hij onbeschrijfelijk. Marmeren gebouwen in een Etruskische stijl, kleine steegjes kronkelden doorheen de stad als een netwerk van opgedroogde rivieren. Misschien was dat wel wat ze waren.

Met een schok herinnerde Alice zich wat ze ook weer kwam doen. De oorsprong zoeken van het lied dat ze nog steeds hoorde.

Voorzichtig keek ze omlaag, en een siddering trok door haar lichaam. Beneden haar was een enorme afgrond, meer dan 800 meter diep. Ze was niet bang van hoogtes, maar nu zag ze zichzelf daar liggen, haar armen en benen in vreemde hoeken en al haar beenderen gebroken. Op de bodem van de oceaan.
Ze moest de stem volgen, hoe diep de afgrond ook was.

Met een kreun liet ze zich zakken, bang om uit te schuiven en omlaag te tuimelen, maar vastberaden om de eigenaar van die wonderlijke stem te vinden.

Eindelijk bereikte ze de begane grond. Ze had hoogstwaarschijnlijk koud zweet uitgestaan, maar aangezien ze toch al kletsnat was zou ze de enige zijn die het merkte.

Met een zucht van verlichting sloeg Alice een brede straat met kasseien in, en keek verwonderd om zich heen om de eeuwenoude gebouwen te bekijken. De grote, belangrijke gebouwen waren overal versierd met goud en lapis lazuli, en de huisjes waren weliswaar onopvallender, ze waren ook gebouwd in wit marmer.

Zo was ook het huisje waar ze voor stopte gemaakt uit marmer. Ze kon de melodie nu perfect horen.

Met een hysterisch bonkend hart klopte de vrouw aan. 'Hallo?'
'De deur is open.'

Voorzichtig duwde ze de zware houten deur open.
Binnen was er een kleine keuken met daarachter een zitkamer, waar een tengere jonge vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd aan een weefgetouw zat te zingen.

Toen Alice achter haar kwam staan, staakte ze haar bezigheden en zei zachtjes: 'Ik heb lang op je gewacht, Alice. Fijn dat je er eindelijk bent.'

'Pardon? Ken ik u? Hoe kent u mijn naam?'

'Zoveel vragen. Zal ik eerst een kopje thee zetten? Ik heb nog wel wat koekjes.' De vrouw schoof haar krukje naar achteren en stond elegant op. Haar perfect egale huid had een gouden teint, net als haar zandblonde haren.

Ze begeleide Alice rustig naar een comfortabele zetel en verdween daarna in de keuken. Ze kwam terug met een gouden plateau met een theepot en een schaal chocoladekoekjes erop.

In stilte vleidde ze zich neer in de stoel tegenover Alice. 'Zo. Laten we beginnen bij het begin. Wie ben jij eigenlijk?'
'Ik dacht dat u dat wist? Ik ben Alice.'
'Ja, ik weet wel wat over je, maar enkel de dingen die je zelf nog niet weet. Dus vertel me, wie ben je?'

Alice toverde een frons op haar gezicht en dacht diep na.
'Wel, mijn naam is Alice Dandelion, ik ben een wetenschapster en ik woon op een boot die de Luna Maris heet. Mijn vader is lang geleden overleden en mijn moeder werkt in Nederland, ik heb geen zussen of broers... Is er nog meer dat u zou willen weten?'
'Dank je, dat volstaat. Mijn naam is Serraphine. Ik woon hier in Aerolis, maar ben sinds enkele jaren geleden de enige. Ik kende je vader goed en je moeder vaag. Mijn vader was koning, maar hij is helaas overleden.'

'Hoe kende u mijn moeder?' vroeg Alice twijfelend.
'Dat is een verhaal voor straks, laat me beginnen met uitleggen wat er precies met onze stad is gebeurd.'

En zo vertelde Serraphine het hele verhaal aan de vrouw tegenover haar.

'Lang geleden lag Aerolis boven water, niet erg ver van de stad Atlantis, en zo ook niet ver weg van het einde van Poseidons gebied. Toen Atlantis op mysterieuze verdween, vreesde de koning, toen Emedon, van Aerolis dat zij als bondgenoot van Atlantis het volgende slachtoffer zouden zijn. Daarom liet hij een koepel om de stadstaat heen, en liet hem zinken naar de bodem van de oceaan. Lang leefden we onder water, beschermd door de glazen luchtbel, tot mijn vader, koning Aradon, mij kreeg. Op mijn zeventiende verjaardag werd de stad op mysterieuze wijze binnengedrongen en de hele bevolking werd vermoord, behalve ik. Ik lag te slapen in mijn kamer bovenin het paleis. Toen ik wakker werd, was de stad verlaten, en angstig ben ik gevlucht naar dit onopvallende huisje.
Sindsdien heb ik je elke nacht proberen bereiken in je dromen, en nu ben je eindelijk hier.'

'Dat is een erg indrukwekkend verhaal, maar het roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. Hoe ken jij mijn ouders?' vroeg Alice nieuwsgierig.

'Ah. Juist. Toen mijn moeder zwanger was van mij, slechts in het prille begin van de zwangerschap, is mijn vader vertrokken voor twee jaar. Hij wist al lang dat ze ziek was en snel zou sterven, en wou troost zoeken bij een vrouw op het land die hij lang geleden had leren kennen. Hij bracht haar mee naar Aerolis, maar toen was mijn moeder al dood. Later vertelde hij me dat hij een kind had met de vrouw die hier één nacht had gelogeerd. Een kind dat even oud was als ik. Dat was jij. Ik ben je halfzusje, Alice.'

Je hebt het einde van de gepubliceerde delen bereikt.

⏰ Laatst bijgewerkt: Aug 28, 2016 ⏰

Voeg dit verhaal toe aan je bibliotheek om op de hoogte gebracht te worden van nieuwe delen!

LullabyWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu