Eenzaam maar niet alleen

16 1 2
                                    

Eenzaam maar niet alleen

Milla

Toen de eerste bom viel, hadden we nog niets door van de razende gekte die door de stad ging. We hoorden een doffe klap, maar we schreven dat af aan de donder en de bliksem van die natte avond. Ik was bang voor donder, dus mijn knuffelbeer, Teddy, week niet van mijn zijde die hele avond. Mijn broer vond het namelijk nooit zo leuk als ik hem een knuffel probeerde te geven. Na de tweede bom was er een vaag besef dat er iets niet klopte. Maar na de derde wisten we dat er een ongelofelijk kleine kans was dat we levend uit deze situatie zouden komen. Hoe dichter de bommen bij ons huis kwamen, hoe banger we werden.
Natuurlijk wisten we dat er oorlog was, maar we hadden, naïef als we waren, nooit gedacht dat wij slachtoffers zouden worden van een gevecht tussen twee staatshoofden. Van twee mensen die zo ver van ons vandaan stonden.
Na de vijfde klap besloten mijn ouders dat we het huis uit moesten. Ik wilde schreeuwen en trappen en huilen en slaan, want naar buiten gaan tijdens bombardementen was een zelfmoordactie. Na een blik op het gezicht van mijn moeder echter bedacht ik me al. Ze was vastberaden hier weg te gaan. Mijn vader pakte snel de koffer met al onze identiteitsbewijzen en de stapel geld die we achter hadden gezet voor dit soort situaties. Mijn ouders hadden hun diploma's ook mee, anders zouden ze nergens anders meer werk kunnen vinden. Ik gooide de deur open, niet eens meer proberend voorzichtig te zijn met wat van ons was. We zouden hier immers toch nooit meer terug kunnen komen. De huizen tegenover ons stonden al tijden lang leeg, maar toch zagen ze er warm uit. Ik hoopte dat ons ook nog warm zou blijven. We stonden als een front op de straat, ons huis aan de linkerkant en de verlaten huizen aan onze rechterhand. Ik wist eigenlijk niet meer wat we daar deden. Het was gevaarlijk om zonder schutting op straat te staan. Wie weet werd je wel een slachtoffer van de bombardementen.
Gelukkig wisten mijn ouders de weg naar de haven, waar we met ons geld konden vluchten naar een ander land. Ik wist dat we in welk land dan ook niet geaccepteerd zouden worden. Dat deed ons land namelijk ook niet met andere vluchtelingen, de reden van deze oorlog. Maar zelfs als we niet geaccepteerd zouden worden, zou ik blij zijn. Een ander land betekende gelijk al geen oorlog.
Met elke stap die we zetten, zakten onze schouders verder naar beneden en keken we schichtiger om ons heen. We waren als de dood dat we gesnapt zouden worden. Ik vroeg me af of mijn moeder nu spijt had van haar beslissing het huis uit te gaan.
Maar ergens in de tocht naar de haven kwamen we soldaten tegen. We probeerden ons over te geven, want we wilden niet dood, maar het feit dat we richting de haven gingen was voor de soldaten al genoeg reden om mijn ouders te vermoorden. Een simpel schot door hun voorhoofd. Eigenlijk was het best gek, dat ze door één kogel niet meer bestonden. Eén stukje lood kostte hen het leven. Het voelde alsof ze mijn hart uit mijn borstkas trokken. Mijn ouders. Hoe durfden ze mijn ouders te vermoorden? Op dat moment zwoor ik wraak te nemen op de soldaten, op dit land, op de mensen oorzaak van deze oorlog en op de president. Ik voelde te veel woede om verdrietig te zijn over mijn ouders. Mijn broer en ik lieten ze leven, want volgens hen zouden we nog gerekruteerd kunnen worden als kindsoldaten. Daar dachten wij echter anders over. Toen de soldaten stonden te lachen over hun daden slopen wij weg een van de duizenden verlaten huizen in. Eigenlijk wilde ik ze aanvallen, maar mijn broer wist me te overtuigen het niet te doen. Dagenlang hebben mijn broer en ik in dat huis gezeten, huilend en bang. Zonder eten en vies. Moe en wakker. Voordat ik bijna in slaap viel, met Teddy in mijn armen, hoorde ik voetstappen en geschreeuw en—
Ik schrok wakker met zweet lopend over mijn gezicht en rug en ik proefde het zout van mijn tranen in mijn mond. Haastig zocht ik Teddy, want hij was het enige dat me kon kalmeren. Na twee jaar in het kamp had ik nog steeds dezelfde droom, dezelfde nachtmerrie. Ik keek om me heen, of iemand me gezien had, maar tot mijn grote geluk sliep iedereen nog. Ik voelde me zo eenzaam, maar ik wist dat ik niet alleen was.

Micah

Toen mijn opa overleed, voelde ik eigenlijk niet zoveel, ook al was het mijn favoriete opa. Maar toen ik mijn ouders en mijn zusje op tafel zag liggen met een gat in hun voorhoofd, toen brak er iets in me. Ik was veertien. De eens witte tafel was nu bloedrood en zelfs de vloer was niet meer bruin. Op tv kon ik altijd heel goed tegen bloed, maar het eerste wat in me opkwam toen ik dit zag was dat ik moest overgeven. Ik leegde mijn maag ergens in wat de badkamer had moeten zijn, maar ik was er niet meer zeker van dat die kamer nog echt een badkamer was als er geen mensen in het huis woonden.
Vandaag was juist een goede dag geweest. Ik had met mijn vrienden afgesproken een bandje op te richten. We zouden opstandige teksten vermommen, zodat alle rebellen wisten dat ze sterk moesten zijn. Maar toen ik dit zag, geloofde ik even niet meer in de rebellen. Voor even dacht ik dat ik inderdaad maar naar ons staatshoofd moest luisteren. Ik kon niet meer goed nadenken van verdriet. Met wie moest ik nu praten? Welk zusje moest ik nu pesten als ze weer een saaie boekenworm leuk vond? Eén ding wist ik zeker: ik moest hier weg. Mijn ouders wilden nooit dat ik me echt bij de rebellen zou aansluiten, maar ik moest me wreken. Ik moest en zou de regering neerhalen. Zelfs als dat betekende dat ik zou moeten sterven, want, laten we eerlijk zijn, ik leefde nu toch voor niemand meer. Dus pakte ik het geld dat mijn ouders in het huis hadden verstopt, sloot hun ogen, terwijl ik een gebedje zei en slenterde het huis uit.

Ik liep al twee weken, zonder gezien te worden, maar ook zonder eten. Langs de weg vond ik een keer een appel, waarschijnlijk van een soldaat. Ik voelde me zo duizelig en ik kon niet meer recht lopen. Ik probeerde mijn voet een stap te laten zetten, maar ik gleed uit en voordat mijn hoofd de grond kon raken, hoorde ik—

Ik schoot omhoog, naar adem happend en geschrokken. Deze droom had ik niet vaak, maar de keren dat ik hem had, werd hij steeds erger. Ik wilde nog steeds graag bij de rebellen, maar de verzorgers uit dit kamp zorgden ervoor dat ik niet weg kon. Ik zag Milla om zich heen kijken na haar nachtmerrie. Waarschijnlijk wilde ze niet dat iemand haar zo zou zien. Overdag was ze altijd heel aardig en moedig. Ik haatte het gevoel van eenzaamheid, maar sinds een jaar was ik niet meer alleen.

Miracella

Miracella zag eerst Milla wakker schrikken en toen Micah. Ze wilde de muur slaan, zo boos was ze dat deze kinderen door deze traumatiserende situaties heen gingen. Maar haar boosheid sloeg al snel om in verdriet toen ze haar eigen dochter herinnerde. Terwijl er een traan over de wang van Miracella rolde, dacht ze: 'Wat zijn ze toch eenzaam. Eenzaam, maar niet alleen.'

Eenzaam maar niet alleenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu